ECLI:NL:RBAMS:2020:6073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13-054117-19 en 13-046936-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel en belaging met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn levensgezel en belaging. De zaak betreft twee afzonderlijke tenlasteleggingen: in zaak A werd de verdachte beschuldigd van het mishandelen van zijn levensgezel op 6 februari 2018, terwijl in zaak B de verdachte werd beschuldigd van belaging in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 januari 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. De mishandeling vond plaats in de woning van de levensgezel, waar de verdachte haar meerdere keren op haar gezicht heeft geslagen en in haar wang heeft gebeten. De belaging bestond uit het stelselmatig versturen van bedreigende en beledigende berichten via WhatsApp, wat leidde tot angst bij de levensgezel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met de levensgezel. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de gevolgen van dergelijk gedrag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: [13-046936.18] (A) en 13-054117-19 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 november 2019 en 9 oktober 2020. Verdachte was wel aanwezig op de terechtzitting van 19 november 2019, maar niet op de terechtzitting van 9 oktober 2020. Als gemachtigd raadsman van verdachte was op de laatste zitting aanwezig mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 19 november 2019 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.P. Holthuis, en van wat mr. Syrier namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] op 6 februari 2018 te Amsterdam.
In zaak B wordt verdachte – kort gezegd – beschuldigd van:
belaging van [slachtoffer] in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 januari 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van deze strafzaak.
Op 6 februari 2018 werd melding gedaan van mishandeling van een vrouw in de woning [adres 2] (
de rechtbank begrijpt: [adres 2]). Deze vrouw bleek [slachtoffer] (Hierna: [slachtoffer] ) te zijn. Verdachte woonde samen met [slachtoffer] . Nadat de relatie tot een eind was gekomen, heeft [slachtoffer] verdachte drie maanden de tijd gegeven om een eigen woning te zoeken. De spanningen tussen verdachte en [slachtoffer] liepen op en verdachte bleef contact zoeken met [slachtoffer] .
Het gaat in deze zaak om de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling en belaging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van zaak B acht hij het feit slechts bewezen voor de periode augustus 2018 – september 2018. Verdachte moet wel worden vrijgesproken van eveneens in zaak B opgenomen verwijt, dat hij [slachtoffer] heeft opgezocht bij haar woning en/of werkadres en/of zich daar heeft opgehouden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak A gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Van het tenlastegelegde in zaak B moet verdachte worden vrijgesproken, omdat [slachtoffer] niet duidelijk en ondubbelzinnig aan verdachte te kennen heeft gegeven dat zij geen contact meer met hem wilde. De situatie was verwarrend voor verdachte. [slachtoffer] accepteerde dat verdachte zich niet hield aan het hem opgelegde huisverbod, omdat zij dat zielig vond voor hem. Bovendien lagen nog spullen van verdachte bij [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft zelf ook contact gezocht met verdachte. Subsidiair, als de rechtbank wel stalking bewezen acht, zou in ieder geval van een veel kortere periode uitgegaan moeten worden en zou het gedachtestreepje met het tenlastegelegde bezoek aan het huis niet bewezen moeten worden, aldus de raadsman.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de tenlastegelegde mishandeling (zaak A) en belaging (zaak B) van [slachtoffer] heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. [1]
ten aanzien van zaak A:
Uit het proces-verbaal van de politie volgt dat de politieagenten die na de melding van de mishandeling ter plaatse waren in de woning van [slachtoffer] direct na aankomst zagen dat [slachtoffer] emotioneel was. [2] [slachtoffer] heeft ten overstaan van deze agenten verklaard dat verdachte haar meermaals op haar gezicht heeft geslagen en haar in haar rechterwang heeft gebeten. Het dossier bevat naast de verklaring van [slachtoffer] foto’s van het letsel dat bij haar is geconstateerd na de melding. [3]
ten aanzien van zaak B:
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van belaging en een klacht ter zake van stalking en bedreiging ingediend. [4] Uit haar aangifte en haar latere verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat aangeefster zich niet meer veilig voelt op straat en bang is dat haar en haar dochter wat overkomt. [5] Het dossier bevat afschriften van bedreigende en beledigende teksten die aangeefster heeft ontvangen in de periode augustus 2018 – september 2018. [6] In deze berichten wordt aangeefster onder meer uitgemaakt voor kanker hoer, kanker bitch en kanker wijf, wordt geschreven dat de afzender het hart uit het lichaam van aangeefster zal trekken en wordt van aangeefster geëist dat zij spullen, waaronder een tatoeëerapparaat, teruggeeft. Meerdere telefoonnummers waarmee deze berichten zijn verstuurd zijn te relateren aan verdachte en de berichten die zijn verstuurd met de overige telefoonnummers die niet aan verdachte zijn te relateren, hebben allemaal dezelfde aard en strekking als de berichten die zijn verstuurd met nummers die tot verdachte zijn terug te voeren. [7] Verdachte heeft op de zitting van 19 november 2019 erkend dat hij contact had met aangeefster en dat het dossier gesprekken bevat tussen hen die gaan over het tatoeëerapparaat. [8] De rechtbank stelt op basis van deze omstandigheden vast dat verdachte de afzender is van alle berichten.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Verdachte heeft vele WhatsApp berichten aan aangeefster gestuurd die niet door haar werden beantwoord. Bij dergelijk eenzijdig contact moet het voor verdachte op ondubbelzinnige wijze duidelijk zijn geweest dat aangeefster geen contact meer met hem wenste. Ook heeft aangeefster via WhatsApp en via de telefoon laten weten dat zij geen contact meer wilde en dat verdachte moest stoppen. [9] Uit de omstandigheid dat verdachte tevergeefs met meerdere telefoonnummers heeft geprobeerd aangeefster te bereiken, kan bovendien worden afgeleid dat verdachte wist dat verder contact niet was gewenst. De stelling van verdachte dat aangeefster hem ook berichten stuurde, maar dat deze uit het dossier zijn gehouden, is niet onderbouwd. Verdachte heeft bovendien geweigerd mee te werken met de politie om deze stelling te onderzoeken, zodat er ook geen begin van aannemelijkheid van deze stelling is.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor de overige onderdelen van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Weliswaar blijkt uit het dossier dat verdachte bij de woning en bij het werkadres van aangeefster is geweest, maar gelet op het tijdsverloop –het bezoek aan de woning was op 20 oktober 2018 en het bezoek aan het werkadres op 5 november 2018– beschouwt de rechtbank dit als op zichzelf staande incidenten. Alles overziend moet worden geconcludeerd dat deze gebeurtenissen niet behoren tot de excessieve stroom aan contactpogingen van verdachte in de periode augustus 2018 – september 2018.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen die zijn aangehaald in de voetnoten en acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 6 februari 2018 te Amsterdam zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan en te bijten;
ten aanzien van zaak B:
in de periode augustus 2018 – september 2018 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, in genoemde periode meermalen voornoemde [slachtoffer]
- via WhatsApp bedreigende en beledigende berichten gestuurd en
- gebeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een maand met een proeftijd van twee jaren en een contactverbod met [slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte louter een (lagere) taakstraf moet worden opgelegd. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat een contactverbod inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, dat sprake is van meer dan twee jaar tijdsverloop en dat sprake was van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster zonder geweld en achtervolgingen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Op huiselijk geweld staan extra zware straffen. Iedereen moet zich in de sfeer van de huiselijke omgeving immers bij uitstek veilig kunnen voelen. De ervaring leert dat slachtoffers van huiselijk geweld hiervan nog langdurig psychische problemen kunnen ondervinden.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan belaging van hetzelfde slachtoffer. Door zijn vele telefoontjes en WhatsApp-berichten heeft hij wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Verdachte handelde vanuit zijn eigen behoefte om [slachtoffer] te spreken, terwijl zij hem duidelijk en ondubbelzinnig te kennen had gegeven geen contact meer te willen en de relatie ook al een aantal maanden eerder had beëindigd. Bij [slachtoffer] is hierdoor vrees ontstaan. Ook hier leert de ervaring dat het slachtoffer vaak nog lange tijd hinder blijft ondervinden van de psychische gevolgen van een dergelijke belaging. Dat verdachte [slachtoffer] niet heeft achtervolgd en geen geweld heeft gebruikt maakt het stelselmatige bedreigende en beledigende gedrag van verdachte niet minder kwalijk.
Verdachte is volgens zijn strafblad van 9 januari 2020 niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Verdachte is niet verschenen ter terechtzitting van 9 oktober 2020. Hij heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsrapport. Het is niet duidelijk hoe de huidige situatie van verdachte is.
Gelet op het voorgaande en om recidive te voorkomen vindt de rechtbank de combinatie van een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Een dergelijke straf sluit ook aan bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Ook het door de officier van justitie geëiste contactverbod is noodzakelijk. De rechtbank zal dit contactverbod opleggen als voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel. Het contactverbod zal worden gehandhaafd door de politie. Aan verdachte wordt geen reclasseringstoezicht opgelegd. De rechtbank zal alles afwegend aan verdachte een taakstraf van 80 uren opleggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel
ten aanzien van zaak B:
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
een maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen, R.K. Pijpers rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2020.
[...]

[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]