Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een koptelefoon en meerdere etenswaren. De verdachte, geboren in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd. Tijdens de zitting op 9 oktober 2020 waren de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M.C. van Nielen, aanwezig. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13-182823-20 en 13-091310-20 waren ingediend, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, heeft de vordering ingediend en de rechtbank heeft kennisgenomen van de argumenten van de verdediging.
In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal van een koptelefoon ter waarde van 329 euro op 13 juli 2020 in Amsterdam. In zaak B werd hij beschuldigd van diefstal van meerdere etenswaren op 3 april 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen.
De rechtbank overwoog dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig waren. De officier van justitie eiste een ISD-maatregel van twee jaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en werd de inbeslaggenomen knijptang en jas verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte dat bij een volgende veroordeling de ISD-maatregel een reële mogelijkheid zou zijn.