In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, op 21 januari 2020. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 19 november 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die zijn vermeld in het EAB, namelijk georganiseerde of gewapende diefstal. De verdediging heeft een onschuldverweer gevoerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit verweer niet kan slagen, omdat de onschuld niet is aangetoond. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende is om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering, en heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.