ECLI:NL:RBAMS:2020:606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
13/752036-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 24 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Albanese man op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Københavns Byret in Denemarken. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 december 2019 en betreft strafbare feiten die zich in Denemarken hebben afgespeeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1981, was op dat moment gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die in het EAB zijn vermeld, zijn voldoende genoegzaam omschreven. De rechtbank heeft overwogen dat het EAB de nodige informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, die onder meer de handel in 15 kilo cocaïne omvatten op verschillende data in 2019.

De raadsman van de opgeëiste persoon had betoogd dat de feiten niet genoegzaam waren beschreven, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving in het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de strafbare feiten op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan, waardoor het onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig was. De officier van justitie heeft verzocht om af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering aan de Deense autoriteiten moest plaatsvinden, gezien het feit dat het onderzoek in Denemarken was gestart en het bewijs zich daar bevond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.R.P.J. Davids en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S. Drent.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752036-19
RK nummer: 19/6978
Datum uitspraak: 24 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 oktober 2019 door
Københavns Byret(Rechtbank Kopenhagen, Denemarken) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 januari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht bij de zitting aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Beschikking van
Østre Landsret(het Gerechtshof voor Oost-Denemarken) van 26 september 2019, rolnummer S-2577-119.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Deens recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten ten behoeve waarvan de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht niet genoegzaam zijn beschreven. Met name blijkt uit het EAB niet wat de rol van de opgeëiste persoon zou zijn geweest. De raadsman heeft verzocht de behandeling van de vordering aan te houden, teneinde de Deense uitvaardigende autoriteit te vragen naar de rol van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafbare feiten voldoende genoegzaam zijn omschreven. De opgeëiste persoon wordt er van verdacht pleger te zijn van de in onderdeel e) van het EAB genoemde strafbare feiten, die zich onder meer in Denemarken hebben afgespeeld.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak wordt de opgeëiste persoon, blijkens onderdeel e) van het EAB, ervan beschuldigd op 31 januari 2019, 4 maart 2019 en 5 maart 2019, in Denemarken, in vereniging, steeds 15 kilo cocaïne voorhanden te hebben gehad en te hebben geleverd aan de bestuurder van een personenauto voorzien van een Zweeds kenteken. Nu beschreven is dat de strafbare feiten in Denemarken hebben plaatsgehad en deze verder onder meer zijn gespecificeerd naar data, het soort en de hoeveelheid verdovende middelen en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, is de rechtbank van oordeel dat voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd. De rechtbank ziet geen reden om de behandeling van de vordering aan te houden.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Deens recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Deense autoriteiten plaats te vinden. Het onderzoek is in Denemarken aangevangen en het bewijs bevindt zich daar. Ook de medeverdachten zullen in Denemarken worden vervolgd.
De raadsman heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft zij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Københavns Byret(Rechtbank Kopenhagen, Denemarken).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.