Op 24 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Albanese man op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Københavns Byret in Denemarken. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 december 2019 en betreft strafbare feiten die zich in Denemarken hebben afgespeeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1981, was op dat moment gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die in het EAB zijn vermeld, zijn voldoende genoegzaam omschreven. De rechtbank heeft overwogen dat het EAB de nodige informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, die onder meer de handel in 15 kilo cocaïne omvatten op verschillende data in 2019.
De raadsman van de opgeëiste persoon had betoogd dat de feiten niet genoegzaam waren beschreven, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving in het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de strafbare feiten op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan, waardoor het onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig was. De officier van justitie heeft verzocht om af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering aan de Deense autoriteiten moest plaatsvinden, gezien het feit dat het onderzoek in Denemarken was gestart en het bewijs zich daar bevond.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.R.P.J. Davids en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S. Drent.