ECLI:NL:RBAMS:2020:6057

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13/751883-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 3 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 21 september 2020 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd in België, waaronder verkrachting en diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten in het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de feiten niet genoegzaam waren omschreven en dat het specialiteitsbeginsel niet gewaarborgd kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de beschrijving in het EAB voldoende was om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende was. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die zich daartegen verzetten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en de griffier was ook aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751883-20
RK nummer: 20/4489
Datum uitspraak: 3 december 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 september 2020 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 november 2020. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 18 september 2020. Dit aanhoudingsbevel is bijgevoegd bij het EAB en is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (referentienummer: OR THYS 2019/081 – Not. Nr. AN.37.99.495/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich, zakelijk weergegeven, primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. De feiten worden in het EAB niet genoegzaam omschreven. Het specialiteitsbeginsel kan hierdoor niet worden gewaarborgd. Dat het verdachte is geweest die de strafbare feiten zou hebben gepleegd, blijkt niet duidelijk uit het EAB. Daarnaast is het met betrekking tot de diefstal niet helder wie het slachtoffer zou zijn en om welke bankkaart het gaat.
Subsidiair heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden teneinde de uitvaardigende autoriteit in de gelegenheid te stellen de feitsomschrijving in het EAB aan te vullen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitsomschrijving in het EAB genoegzaam is, mede onder verwijzing naar het bijgevoegde bevel tot aanhouding bij verstek.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw niet kan slagen. De opgeëiste persoon wordt, kort gezegd, door de Belgische autoriteiten verdacht van verkrachting op 13 juli 2018 te Antwerpen en poging tot verkrachting op 30 mei 2019 te Antwerpen. Daarnaast wordt hij verdacht van het plegen van een diefstal van een identiteits- en bankkaart op 15 juni 2019 te Antwerpen. Het is voor de opgeëiste persoon dan ook voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Een verdere specificatie van de strafbare feiten en/of het vermelden van de gronden van de verdenking is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, niet vereist. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet gedeeltelijk achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit een deel van de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Feit 1 en feit 3 vallen op deze lijst onder nummer 27, te weten:
verkrachting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 2 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
diefstal.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen heeft op 17 oktober 2019 de volgende garantie gegeven.
Bij deze verklaar ik Kristiaan Thys, onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen – Afdeling Antwerpen, inzake mijn onderzoek 2019/081 nopens [opgeëiste persoon] ○ [geboortedag] .1984 te [geboorteplaats] , Suriname dat ik mij - Conform artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel (Europees Kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie) en artikel 6 lid 1 van de Nederlandse Overleveringswet garant stel tot teruglevering aan de Nederlandse gerechtelijke overheden van de genaamde [opgeëiste persoon] bij een definitieve veroordeling tot een gevangenisstraf.
De uitvaardigende autoriteit heeft bij e-mail van 28 september 2020 de geldigheid van deze garantie bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar. Feit 2 levert op het strafbare feit vermeld onder 4.2. Daarnaast leveren feit 1 en feit 3 naar Nederlands recht op:
verkrachting,
en
poging tot verkrachting,

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het opsporingsonderzoek is aangevangen in België;
  • er is in België aangifte gedaan van de strafbare feiten;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in België, en:
  • de rechtsorde is in België geschaad.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten is de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering gekomen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 242 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België)
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.