In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van ongeveer 1980 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 1 juni 2020 aangehouden na een verkeerscontrole waarbij de auto waarin hij zich bevond, werd stopgezet. Tijdens de controle werd een tas met cocaïne aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege schending van de procesorde en het ontbreken van een dactyloscopisch onderzoek aan de tas. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van een grove schending van de rechten van de verdachte. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van cocaïne en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte een bijdrage had geleverd aan het criminele drugscircuit en dat de volksgezondheid ernstig werd bedreigd door de handel in harddrugs. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en hield rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS.