ECLI:NL:RBAMS:2020:6043
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in drugshandelzaak wegens gebrek aan bewijs van wetenschap van verdachte
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967, heeft de rechtbank Amsterdam op 3 december 2020 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1980 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De zaak kwam ter terechtzitting op 19 november 2020, waar de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, een gevangenisstraf van 12 maanden eiste. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Sahin, pleitte voor vrijspraak, stellende dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat zijn medeverdachten pakketten cocaïne gingen ophalen of dat er cocaïne in de tas aanwezig was. De verdachte verklaarde dat hij als vriendendienst naar Den Haag reed en niet op de hoogte was van de activiteiten van zijn medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte geloofwaardig waren en dat er geen bewijs was voor opzet of wetenschap van de drugs. De rechtbank verwierp het standpunt van de officier van justitie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden en heeft de verdachte vrijgesproken. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en werd de teruggave van 550 EUR aan de verdachte gelast. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam.