Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Vordering
3.Grondslag van de vordering
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken, gepleegd in de periode van 8 april 2013 tot en met 29 december 2016.
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken, gepleegd in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 april 2013. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er voldoende aanwijzingen dat dit feit door [verdachte] is begaan.
4.Wederrechtelijk verkregen voordeel
proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’, van
€ 825.279,23.
€ 101.175,31. [2]
totale opbrengstvan de verkochte goederen over de periode 1 januari 2010 tot en met 1 december 2016 kan daarom worden vastgesteld op
winstpercentage van 138,31% [3] het meest recht doet aan de situatie en derhalve redelijk is. Deze berekening is gebaseerd op de in de computer van [verdachte] aangetroffen lijst ‘Voorraad nieuwe lijst 2016’. [4] De rechtbank gaat bij de berekening van de brutowinst dan ook van dit percentage uit.
brutowinstvast op
€ 420.254,34.
kosten voor reparatie/onderdelenbedragen aldus € 3.591,49 + € 976,91 =
€4.568,40.
portokostenvoor 1143 verzendingen bedragen aldus:
€43.261,05.
verpakkingskostenbedragen aldus €
8.218,32.
€ 25.460,70.
totale kostendie in mindering dienen te worden gebracht op de brutowinst-bedragen:
€ 81.508,47
wederrechtelijk verkregen voordeelbedraagt de vastgestelde brutowinst ad
= € 338.745,87
€ 338.745,87.
5.Verplichting tot betaling
€ 338.745,87.
6.Toepasselijke wettelijke voorschriften
7.Beslissing
€ 338.745,87.
[verdachte]de verplichting tot betaling van
€ 338.745,87(driehonderdachtendertig duizend zevenhonderd en vijfenveertig euro en zevenentachtig cent) aan de Staat.
540(vijfhonderdveertig)
dagen.