ECLI:NL:RBAMS:2020:5979

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
13-097978-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en ontucht met minderjarige, bewezenverklaring voorhanden hebben vuurwapen

Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van mensenhandel en ontucht met een minderjarige, alsook van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam ter terechtzitting op 18 november 2020, waar de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering indiende. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven op 19 november 2020. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder het werven en uitbuiten van een minderjarige, ontuchtige handelingen en het bezit van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank heeft de verklaringen van de minderjarige, aangeduid als [slachtoffer], als consistent en betrouwbaar beoordeeld, maar heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van de eerste drie feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte voordeel had getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer]. Wel werd bewezen dat de verdachte op 9 januari 2020 een vuurwapen voorhanden had, waarvoor hij werd veroordeeld tot een jeugddetentie van vier maanden. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen causaal verband was tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-097978-20
Datum uitspraak: 2 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.E. van der Werf, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft, na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en na beraad in raadkamer, op 19 november 2020 de voorlopige hechtenis van verdachte op grond van artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering opgeheven.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 15 augustus 2019 tot en met 15 november 2019 te Uithoorn, al dan niet tezamen met een ander of anderen, zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de minderjarige [slachtoffer] ;
feit 2:
in de periode van 15 augustus 2019 tot en met 15 november 2019 te Uithoorn, al dan niet tezamen met een ander of anderen, één of meermalen met de op dat moment vijftienjarige [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarbij sprake is geweest van seksueel binnendringen, te weten het zich door [slachtoffer] laten pijpen;
feit 3:
in de periode van 15 augustus 2019 tot en met 15 november 2019 te Uithoorn vijf kinderpornografische afbeeldingen heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad;
feit 4:
Op 9 januari 2020 te Uithoorn, al dan niet tezamen met een ander of anderen, een pistool voorhanden heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid dagvaarding met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde.
De raadsman heeft betoogd dat de tenlastelegging voor wat betreft feit 1 onvoldoende duidelijk is en het Openbaar Ministerie voor dit feit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De tekst van de tenlastelegging is moeilijk in verband te brengen met de betreffende onderdelen van artikel 273f eerste lid Wetboek van Strafrecht (Sr).
Achter sub 8 zijn feitelijkheden opgenomen die niet, of slechts ten dele, zien op sub 8 en mogelijk betrekking hebben op de andere subonderdelen van voornoemd artikel. Het blijft daarom onduidelijk op welk verwijt de beschreven handelingen betrekking hebben.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Hoewel de redactie en lay-out van de tenlastelegging wellicht niet de schoonheidsprijs verdienen, is evident wat de aard en strekking van de beschuldiging is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het voor verdachte voldoende duidelijk is geweest waartegen hij zich heeft moeten verdedigen. Het verweer wordt verworpen. De dagvaarding is geldig.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) consistent en betrouwbaar is. Veel elementen uit haar aangifte vinden steun in andere bewijsmiddelen, waaronder chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] en tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en [slachtoffer] , en de aangetroffen filmpjes op de telefoons van verdachte en [naam medeverdachte 1] waarop te zien is dat [slachtoffer] seksuele handelingen verricht met – naar haar zeggen – verdachte, en een filmpje waarop verdachte met een vuurwapen aan het schieten is. Het onder 1 tenlastegelegde kan deels worden bewezen verklaard, namelijk dat [slachtoffer] is geworven, vervoerd en overgebracht met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f eerste lid sub 2 Wetboek van strafrecht (Sr)) en dat [slachtoffer] ertoe is gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling (artikel 273f eerste lid sub 5 Sr). Verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben daarbij alle drie een wezenlijke rol gespeeld, zodat sprake is van medeplegen.
Het is niet vast te stellen dat verdachte en/of de medeverdachten voordeel hebben getrokken uit deze seksuele handelingen van [slachtoffer] , zodat verdachte van dat onderdeel (artikel 273f eerste lid sub 8 Sr) moet worden vrijgesproken.
Ook feit 2 kan worden bewezen verklaard. De verklaring van [slachtoffer] , dat zij verdachte heeft gepijpt, wordt bevestigd door het filmpje in de telefoon van verdachte.
Verdachte had deze bestanden op zijn telefoon staan. De bestanden zijn als kinderpornografisch aangemerkt. Ook feit 3 kan daarom worden bewezen verklaard.
Tenslotte blijkt uit een filmpje op de telefoon van verdachte dat hij op 9 januari 2020 met een vuurwapen heeft geschoten. Aldus kan worden bewezen dat verdachte op dat moment dit vuurwapen voorhanden had, zoals ten laste gelegd onder feit 4.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de onder 1 en 2 tenlastegelegde beschuldigingen. Hij heeft nooit seksueel contact met [slachtoffer] gehad. Hij is niet de man die op het filmpje dat in zijn telefoon is aangetroffen door [slachtoffer] wordt gepijpt. Het door [slachtoffer] beschreven incident in de woning aan de [adres] te Uithoorn heeft niet plaatsgevonden. Hij heeft haar nooit gevraagd om seks te hebben met mannen voor geld. Ook heeft hij haar nooit met een vuurwapen of mes bedreigd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De aangifte van [slachtoffer] staat lijnrecht tegenover de verklaring van verdachte en wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Personen die mogelijk meer duidelijkheid hadden kunnen geven zijn niet gehoord. De getuigenverhoren van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zijn niet belastend voor verdachte, dan wel kunnen niet als steunbewijs dienen voor het tenlastegelegde. Het chatgesprek tussen [naam medeverdachte 1] en [slachtoffer] een dag na het incident in de woning in de [adres] roept eerder een sfeer op van een ontspoord seksueel experiment tussen vrienden, dan van prostitutie.
De verklaring van [slachtoffer] dat zij orale seks met verdachte heeft gehad vindt onvoldoende ondersteuning in de aangetroffen foto’s nu verdachte ontkent dat hij op deze foto’s is te zien.
Met betrekking tot de feiten 3 en 4 heeft de raadsman geen verweren naar voren gebracht.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde:
Artikel 273f eerste lid sub 8 Sr
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat door derden geld aan verdachte of zijn mededaders is betaald voor seks met [slachtoffer] of dat zij op een andere manier hierdoor zijn bevoordeeld. Er is dan ook geen bewijs dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer] , zodat hij reeds om deze reden van dit onderdeel van de tenlastelegging (273f eerste lid sub 8 Sr) moet worden vrijgesproken.
273f eerste lid sub 2 en 5 Sr
Verklaringen aangeefster
Op 31 maart 2020 heeft er met [slachtoffer] een informatief gesprek zeden plaatsgevonden waarin zij in het kort heeft verklaard over verdachte en over het misbruik dat hij en zijn vrienden van haar zouden hebben gemaakt. Op 13 april 2020 is er een uitgebreide aangifte opgenomen, waarin [slachtoffer] de verschillende gebeurtenissen in een chronologisch verband zet. Daarin verklaart zij dat zij verdachte aan het einde van de zomervakantie 2019 heeft leren kennen en verliefd op hem werd. Zij had hem toen verteld dat zij 15 jaar oud was. Bij een ontmoeting eind september / eerste helft oktober 2019 was verdachte in gezelschap van [naam medeverdachte 1] . Enkele dagen later werd zij opgehaald door verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . [slachtoffer] heeft verteld over de seksuele handelingen die zij op aandringen van verdachte bij verdachte en de medeverdachten zou hebben verricht.
Enige tijd later zou verdachte haar hebben voorgesteld om betaalde seks met mannen te hebben door als escort voor hem te gaan werken. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte haar enkele dagen daarna dreigend voorgehouden “dat meisjes die niet doen wat zij zeggen, daarvan snijden zij het gezicht open”.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard over een ontmoeting tussen [slachtoffer] , verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , half december 2019. Verdachte zei toen dat zij weer seks met zijn vrienden moest hebben. Ze heeft toen [naam medeverdachte 2] gepijpt. Daarna is zij door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar een huis in de [adres] te Uithoorn gebracht. Verdachte is met een andere auto naar hetzelfde adres gereden. Zij is met verdachte de woning binnengegaan. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] zijn in eerste instantie in de auto blijven zitten. In de woning waren mannen aanwezig met wie ze seks moest hebben. Tijdens de seks met de eerste man begon zij hevig te bloeden uit haar vagina. [naam medeverdachte 1] is toen de woning ingekomen en zei tegen verdachte dat ze er mee moesten ophouden. [naam medeverdachte 1] heeft haar vervolgens naar huis gebracht. Verdachte heeft later tegen [slachtoffer] gezegd dat hij wilde “kijken of het werkte”. Hij zou ook tegen haar gezegd hebben dat zij veel zou kunnen verdienen door seks met mannen in een hotel te hebben, met zeven klanten op een avond.
Enige tijd later, begin januari 2020, zou verdachte een wapen uit de struiken hebben gepakt en hebben gezegd dat hij haar in de benen zou schieten als zij niet zou luisteren. Verdachte heeft haar ook een filmpje laten zien waarop te zien was dat hij met een vuurwapen schoot.
Op 11 november 2020 is [slachtoffer] op verzoek van de verdediging als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Tijdens dit verhoor vertelde ze dat ze nog lange tijd verliefd is gebleven op verdachte. Op enig moment heeft zij overwogen om haar aangifte in te trekken omdat zij zich bang en bedreigd voelde, maar zij heeft niettemin besloten om door te zetten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op zichzelf betrouwbaar is. Daartoe is redengevend dat zij op twee momenten bij de politie, en later bij de rechter-commissaris, gedetailleerd en grotendeels overeenkomstig heeft verklaard over de gebeurtenissen die haar zouden zijn overkomen, hetgeen haar verklaring consistent maakt. Bovendien onderbouwt zij haar verhaal door bij doorvragen tekst en uitleg te geven. Ten slotte wordt haar verklaring (gedeeltelijk) bevestigd door andere informatie uit het dossier. [slachtoffer] is, ondanks druk vanuit mensen in haar omgeving om haar aangifte in te trekken, bij haar verklaring gebleven.
Woning [adres] te Uithoorn
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachten, al dan niet tezamen en in vereniging, zich schuldig hebben gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel, zijn de vermeende gebeurtenissen in de woning in de [adres] te Uithoorn van doorslaggevende betekenis. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit onderdeel ondersteund door een door de moeder van [slachtoffer] aan de politie overhandigde Instagram-conversatie tussen [naam medeverdachte 1] en [slachtoffer] . [slachtoffer] zegt daarin immers onder andere dat zij amper kan lopen en dat zij in de ochtend half aan het bloeden was. In een latere chat zegt zij dat zij op het moment dat zij begon te bloeden heeft gezegd dat ze ‘ [verdachte] ’ moesten roepen en dat ze er klaar mee was. [naam medeverdachte 1] zegt hierop dat als ze niet meer wil, ze moet roepen. Later zegt hij dat ze nooit meer zo met z’n vijven gaan, waarop [slachtoffer] hem vraagt te beloven nooit meer een gangbang te doen. Deze conversatie is kennelijk van kort na de gebeurtenissen in de woning.
De rechtbank stelt vast dat volgens de aangifte, de gebeurtenis in de woning medio december 2019 heeft plaatsgevonden. Dit wordt bevestigd door de hiervoor genoemde Instagram-conversatie tussen [naam medeverdachte 1] en [slachtoffer] waarop de datum 16 december 2019 is te zien. Deze voor de verdenking cruciale gebeurtenis heeft aldus een maand na het einde van de tenlastegelegde periode plaatsgevonden.
Reeds om deze reden kunnen de subonderdelen 2 en 5 niet worden bewezen en zal de rechtbank verdachte daarom eveneens voor deze onderdelen vrijspreken.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde:
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij verdachte meermalen heeft gepijpt. Verdachte ontkent dit ten stelligste en stelt dat er tussen hem en [slachtoffer] nooit enig seksueel contact is geweest.
Enige steun aan de verklaring van [slachtoffer] op dit onderdeel zouden kunnen bieden het filmpje en de drie foto’s die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte. Daarop is te zien dat [slachtoffer] een man aan het pijpen is. De persoon die gepijpt wordt is tevens de persoon die de opnames heeft gemaakt, waardoor enkel zijn onderlichaam en geslachtsdeel in beeld komen. Naast dit filmpje en de drie foto’s zijn nog twee foto’s aangetroffen waarop te zien is dat [slachtoffer] een andere man aan het pijpen is.
Tijdens haar aangifte op 13 april 2020 is het betreffende filmpje aan [slachtoffer] getoond. Zij verklaarde daarover dat de persoon die zij aan het pijpen was, verdachte is. Verdachte heeft dat echter ontkend. De betreffende bestanden zijn volgens hem op zijn telefoon terechtgekomen doordat hij ze via sociale media toegestuurd had gekregen.
De rechtbank acht het, in het licht van de beschuldigingen, zeer verdacht dat verdachte een filmpje en foto’s op zijn mobiele telefoon heeft staan die overeenkomen met een situatie die door [slachtoffer] in haar aangifte wordt beschreven en waarvan zij later bevestigt dat verdachte de man op de beelden is. Gelet echter op de verklaring van verdachte daarover en het feit dat de man zelf niet herkenbaar in beeld komt, valt op basis van de in het dossier beschikbare onderzoeksbevindingen niet met zekerheid vast te stellen dat het inderdaad verdachte is die op de beelden is te zien.
Daarnaast zouden nog het in de telefoon van medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangetroffen filmpje en de foto’s enige steun aan de verklaring van [slachtoffer] kunnen bieden. Volgens de verbalisant die deze bestanden heeft bekeken is hierop verdachte te zien die kennelijk wordt gepijpt door een persoon met zwart lang haar in een knotje.
De persoon die aan het filmen is slaat de vrouw op haar billen. De verbalisant heeft het vermoeden dat deze vrouw [slachtoffer] is.
Dit valt echter niet met zekerheid vast te stellen. Zij wordt immers door de verbalisant niet als zodanig herkend en de beelden zijn niet aan [slachtoffer] voorgelegd met de vraag of zij het is die op de beelden staat.
De in de telefoons van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangetroffen films en foto’s kunnen daarom afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, bijdragen aan het bewijs dat verdachte de hem ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Ook overigens bevat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs.
Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Zoals hiervoor bij feit 2 genoemd, zijn op de telefoon van verdachte één filmpje en vijf foto’s aangetroffen waarop [slachtoffer] is te zien die twee verschillende mannen aan het pijpen is. [slachtoffer] is geboren op [geboortedatum slachtoffer] . Ten tijde van de ten laste gelegde periode was zij 15 jaar oud. De foto’s zijn door een gecertificeerd zedenrechercheur als kinderpornografisch aangemerkt.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze vaststelling niet tot een bewezenverklaring kan leiden, omdat op basis van het dossier niet valt vast te stellen dat verdachte deze bestanden, waarvan het bezit en het vervaardigen verboden is, ook al in zijn bezit had in de tenlastegelegde periode, maar hooguit dat hij deze in zijn bezit had op of omstreeks de datum dat de telefoon in beslag is genomen. Evenmin valt op basis van het dossier vast te stellen wanneer deze bestanden zijn vervaardigd en door wie. Om die reden moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
Op de telefoon van verdachte is verder nog een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat verdachte van een andere man een wapen krijgt aangereikt waarmee verdachte vervolgens schiet. Dit filmpje is opgenomen op 9 januari 2020. Uit een ander filmpje in de telefoon van verdachte van dezelfde gebeurtenis is af te leiden dat één en ander heeft plaatsgevonden op een parkeerterrein in Uithoorn.
Door een wapendeskundige van de politie is vastgesteld dat het wapen een
gas-/alarmpistool betreft dat geschikt gemaakt is voor het verschieten van gemanipuleerde patronen van het kaliber 9mm PAK. Dit is een vuurwapen van categorie III. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op 9 januari 2020 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
op 9 januari 2020 te Uithoorn, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Volga/Agent, kaliber 9mm PAK, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 195 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een door elektronisch toezicht gecontroleerd locatiegebod en een contactverbod met
[slachtoffer] . De vordering van de benadeelde partij dient hoofdelijk te worden toegewezen, tot een bedrag van € 5.000,-, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Verdachte wil graag zo snel mogelijk naar huis en is bereid om zich te houden aan eventueel aan hem op te leggen bijzondere voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad. Wapenbezit draagt in sterke mate bij aan de onveiligheid in de maatschappij, te meer omdat de samenleving steeds vaker wordt geconfronteerd met vuurwapengeweld waarbij niet zelden onschuldige slachtoffers vallen. Hoewel het wapen niet van verdachte was, heeft hij dit wapen wel in handen gehad en heeft hij er zelfs mee geschoten. Zoals ook blijkt uit de diverse foto’s die in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, heeft verdachte kennelijk een zekere fascinatie met wapens. De rechtbank acht dit zorgelijk.
Uit het strafblad van verdachte van 6 augustus 2020 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte psychologische rapportage van 24 augustus 2020, door psycholoog S.A. Moonen.
Hierin is te lezen dat het functioneren van verdachte op de verschillende domeinen geen grote zorgen laat zien. Er lijkt van huis uit voldoende structuur en voor zover mogelijk toezicht te zijn en vader laat veel betrokkenheid zien. Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De psycholoog adviseert om het bewezenverklaarde volledig toe te rekenen. Er zijn geen indicaties voor een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader.
Er zijn voldoende argumenten die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht, terwijl contra-indicaties ontbreken.
In de over verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen van 2 september 2020 en 3 november 2020 is te lezen dat vanwege de ontkennende- en gesloten houding van verdachte en het feit dat hij maatschappelijk- en pedagogisch voldoende ingebed lijkt te zijn, de reclassering onvoldoende mogelijkheden ziet voor een reclasseringsaanbod. Het advies is daarom om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte maakt onderdeel uit van een betrokken gezinssysteem. Daarnaast vormt de mogelijkheid van het volgen van onderwijs binnen een JJI een motivatie voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde.
De rechtbank ziet voorts, conform het advies van de psycholoog en de reclassering, in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Omdat de rechtbank verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 zal vrijspreken, komt de rechtbank tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit een jeugddetentie van vier maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 is geen straf of maatregel opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. Tussen het bewezen verklaarde feit 4 en de gevorderde schadevergoeding bestaat geen causaal verband. Om voornoemde redenen zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77c en 77i van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Visser, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A. Eichperger en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2020.