In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift dat was ingediend door een gedetineerde, hierna te noemen klager, tegen de verstrekking van persoonsgegevens in het kader van een Europees onderzoeksbevel (EOB) dat door de Belgische autoriteiten was aangevraagd. Het klaagschrift was op 12 november 2019 ingediend en de rechtbank heeft op verschillende data, waaronder 17 december 2019 en 16 januari 2020, openbare zittingen gehouden waarbij klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie aanwezig waren.
De raadsvrouw van klager betoogde dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het klaagschrift te behandelen, omdat het verband hield met een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat ook aan de orde was. De officier van justitie daarentegen stelde dat de rechtbank Amsterdam niet bevoegd was, aangezien het EAB was verzonden naar het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum in Rotterdam.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de rechtbank van het arrondissement waar de kennisneming van gegevens op vordering heeft plaatsgevonden, bevoegd is. Aangezien de kennisneming van gegevens in Rotterdam heeft plaatsgevonden en de vervolging nog niet was aangevangen, concludeerde de rechtbank dat de rechtbank Rotterdam bevoegd was om het klaagschrift af te doen.
Daarom heeft de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaard en de stukken ter afdoening aan de rechtbank Rotterdam verzonden. Klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.