ECLI:NL:RBAMS:2020:5919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
13/115636-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en MDMA

Op 1 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 mei 2019 te Amsterdam een doorgeladen vuurwapen en 32 tabletten MDMA in zijn bezit had. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 17 november 2020, waar de officier van justitie, mr. P. Velleman, en de raadsman, mr. R.A. Bruinsma, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van verdovende middelen in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn tasje, aangezien dit tasje nooit onbeheerd was geweest. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig de woning van de verdachte was binnengetreden, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zowel het vuurwapen als de MDMA voorhanden had en legde een jeugddetentie van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met het feit dat de verdachte geen recidive had op het gebied van de Opiumwet of de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/115636-19 (Promis)
Datum uitspraak: 1 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres,
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Velleman en van wat de raadsman van verdachte mr. R.A. Bruinsma naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat de deskundige T. Fick, verbonden aan Reclassering Nederland, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 mei 2019 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. het voorhanden hebben van een doorgeladen pistool van het merk Phoenix Arms met 10 daarbij behorende patronen; en
2. het aanwezig hebben van MDMA, in de vorm van 32 tabletten en stukjes in losse sealbags.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 mei 2019 rond 17:00 uur krijgt de politie een melding van een steekpartij bij station Lelylaan waarbij twintig tot veertig jongeren betrokken zouden zijn. Eenmaal ter plaatse worden verschillende getuigen gehoord en ontstaat het beeld dat twee groepen jongeren een confrontatie met elkaar zouden hebben gezocht en dat daarbij mogelijk ook een schot zou zijn gelost. Vervolgens ziet de politie vier jongens bij het station wegrennen naar een grijze Volkswagen polo met kenteken [nummer] . Die auto rijdt vervolgens weg en wordt kort daarop door de politie aan de kant van de weg gezet. De inzittenden worden staande gehouden en hun identiteit wordt gecontroleerd. Verdachte blijkt dan rechts achterin de auto te zitten.
Tijdens de identiteitscontrole zien verbalisanten dat rechts achterin de auto, bij de voeten van verdachte, een zwart leren tasje ligt. Verdachte heeft later verklaard een kleine zwarte tas bij zich te hebben gehad. Vanwege een getuigenverklaring dat op het station geschoten zou zijn, worden de inzittenden van de auto vervolgens onderworpen aan een veiligheidsfouillering en wordt de auto op grond van de Wet Wapens en Munitie doorzocht. Verbalisanten laten de inzittenden in verband hiermee één voor één uitstappen. Verdachte stapt daarbij als laatste uit de auto.
Tijdens de hierna volgende doorzoeking van de auto blijkt het zwarte leren tasje van verdachte niet meer
rechts achterinop de bodem voor de zitplaats te liggen, maar te zijn verplaatst naar
links achterin:op de bodem achter de bestuurdersstoel. Daar ligt ook een Louis Vuitton-achtige tas die later van de medeverdachte [naam medeverdachte] blijkt te zijn. In beide tassen worden vuurwapens aangetroffen. In de Louis Vuitton-achtige tas een automatisch vuurwapen en in het zwarte tasje van verdachte een handpistool. Na inbeslagname en onderzoek blijkt dat wapen te zijn doorgeladen en zich in het magazijn nog negen patronen te bevinden.
Vanwege het aangetroffen wapen vindt vervolgens op basis van de Wet wapens en munitie ook een doorzoeking in de woning van verdachte plaats. Tijdens die doorzoeking worden in de slaapkamer van verdachte in totaal 32 pillen en een aantal zakjes met kristallen aangetroffen. Onderzoek door forensische opsporing wijst uit dat zowel de pillen als de kristallen MDMA bevatten. Verdachte heeft verklaard dat de in zijn kamer aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte het in het zwarte tasje aangetroffen vuurwapen en de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen respectievelijk voorhanden en aanwezig heeft gehad.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde voert hij aan dat het ondenkbaar is dat een ander dan verdachte het tasje in de auto heeft verplaatst om het wapen daarin te doen en dat verdachte door die verplaatsing van het tasje een mogelijkheid heeft gezocht om niet gelinkt te worden aan het zich daarin bevindende wapen.
3.3
Standpunt van de verdediging
Feit 1: Kennis van het vuurwapen?
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde vuurwapenbezit geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen in zijn tasje. Daartoe heeft hij het alternatieve scenario geschetst dat een andere inzittende van de auto, zonder verdachte ’s medeweten, het vuurwapen in zijn tasje heeft gedaan. Om dit scenario te onderbouwen heeft de raadsman gewezen op de ontkennende verklaring van verdachte, de afwezigheid van sporen van verdachte op het wapen en in verband hiermee ook op de afwezigheid van handschoenen in de auto die het achterlaten van sporen door verdachte zouden hebben kunnen voorkomen.
Feit 2: Rechtmatigheid binnentreden?
In verband met het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat verbalisanten de woning van verdachte onrechtmatig zouden zijn binnengetreden. Ter onderbouwing stelt de raadsman dat zich in het strafdossier geen machtiging tot binnentreden bevindt. In dat licht moet het bewijs dat met de daarop volgende doorzoeking is verkregen, het aantreffen van de verdovende middelen, van het bewijs worden uitgesloten. Hetgeen resteert, enkel verdachtes bekennende verklaring, is vervolgens onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Een en ander zou moeten leiden tot een vrijspraak voor het onder 2 ten laste gelegde.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Feit 1: Wetenschap van het vuurwapen?
De verdediging heeft naar voren gebracht dat een andere inzittende van de auto het in verdachtes tasje aangetroffen vuurwapen daarin moet hebben gedaan. Een en ander zonder dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad. De rechtbank acht het door de raadsman geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk en overweegt hiertoe als volgt.
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op het moment van instappen in de auto een zwart tasje bij zich had. Daarnaast verklaart hij ergens in de Pijp ongeveer 20 minuten voor de staandehouding door de politie in de auto te zijn gestapt, die auto ergens in West vervolgens stopte, twee inzittenden even uitstapten, maar hij in de auto is blijven zitten en vervolgens alle inzittenden door de politie werden aangehouden. Verder stelt de rechtbank vast dat het zwarte tasje van verdachte op het moment van staandehouding bij zijn voeten lag, verdachte na die staandehouding door de politie als laatste uit de auto is gekomen en zijn tasje vervolgens links achterin achter de bestuurdersstoel lag. Een en ander brengt de rechtbank ertoe dat verdachte ’s tasje in de auto geen moment onbeheerd is geweest en het verdachte moet zijn geweest die het tasje net voor het uitstappen heeft verplaatst. In dat licht kan het niet anders zijn dan dat hij ermee bekend was dat zich in zijn tasje een vuurwapen bevond. Uit de omstandigheid dat het zwarte tasje steeds in de nabijheid van verdachte is geweest volgt ook dat hij daarover de beschikkingsmacht heeft gehad.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, anders dan de raadsman betoogt, zich tussen de verder in de auto in beslag genomen voorwerpen, ook een handschoen bevond . Die handschoen werd onder de passagiersstoel aangetroffen, terwijl verdachte de gehele rit rechts achter die stoel heeft gezeten.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Feit 2: Aanwezig hebben verdovende middelen
Rechtmatigheid van binnentreden
De rechtbank verwerpt het verweer – kort gezegd – inhoudende dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting moet leiden, nu de machtiging tot binnentreden in de woning van verdachte zich niet tussen de stukken in het dossier bevindt.
Uit het strafdossier en in het bijzonder de processen-verbaal van bevindingen van politie met dossiernummer PL1300-2019097344-25 en 28, blijkt dat verbalisanten zich naar de woning van verdachte hebben begeven en zij, zonder toestemming van de moeder van verdachte,
maarmet een hulpofficier van justitie de woning hebben betreden. Hieruit kan, in het licht van de vereisten volgend uit de Awbi in verband met het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, worden afgeleid dat een hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden heeft verschaft. Zo bezien heeft een in de wet aangewezen hogere autoriteit dan een gewone opsporingsambtenaar, beoordeeld dat kon worden binnengetreden en is aan het materieel vereiste als waarborg voor een onnodige inbreuk op de huisvrede voldaan. Het enkele ontbreken van de schriftelijke machtiging is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen schending die zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
Aanwezig hebben van MDMA
Op grond van de tijdens de doorzoeking aangetroffen pillen en kristallen, het rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing inhoudende dat een en ander MDMA bevatte en verdachte ’s verklaring dat de drugs voor eigen gebruik waren, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 mei 2019 tabletten (32 stuks) en wat losse stukjes MDMA voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 11 mei 2019 te Amsterdam, in een auto een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een doorgeladen pistool, van het merk Phoenix Arms, type HP22, kaliber .22 Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, te weten 10 patronen, voorhanden heeft gehad;
2
op 11 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning, gelegen aan de Talmastraat 2C, 32 tabletten en stukjes bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de strafeis te matigen, nu deze geen recht doet aan het soort vuurwapen dat is aangetroffen. Verdachte heeft geen ernstige feiten op zijn strafblad staan. Ook moet rekening worden gehouden met de schorsingsvoorwaarden die al in juni 2019 zijn ingegaan en die verdachte als zeer beperkend heeft ervaren.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een auto een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad. Eén patroon bevond zich in de kamer en er zaten nog negen patronen in het magazijn. Dit is een zeer ernstig feit. De politie heeft verdachte en de medepassagiers vanuit station Lelylaan naar de auto zien rennen, waar vlak daarvoor een steekpartij zou hebben plaatsgevonden. Bij één van de medepassagiers is tevens een automatisch vuurwapen aangetroffen. Uit het dossier volgt het beeld dat tientallen jongeren op station Lelylaan de confrontatie met elkaar hebben opgezocht, waarbij ook mogelijk is geschoten. De rechtbank is van oordeel dat dit een zeer gevaarlijke situatie is geweest, zowel voor verdachte, als voor alle anderen die zich op dat moment op het station bevonden. Bij verdachte thuis zijn ook nog 32 pillen en een aantal zakjes met kristallen aangetroffen, die MDMA blijken te vatten.
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 juli 2020. Hieruit blijkt dat daar één vermogensfeit op staat met een pleegdatum in 2018. Verdachte heeft aldus geen recidive op het gebied van de Opiumwet of de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 24 oktober 2019 dat is opgemaakt voor de rechtszitting door de heer T. Fick, verbonden Reclassering Nederland.Hierin staat, kortgezegd en zakelijk weergegeven, dat verdachte zich in een negatief sociaal netwerk bevindt met daarin mensen met een pro-criminele houding. Verdachte staat sinds 25 juni 2019 onder toezicht bij de reclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte lijkt onvoldoende te beschikken over de cognitieve vaardigheden om de risico's in te schatten van zijn gedragingen. Daarnaast is sprake van een hoge mate van beïnvloedbaarheid, hetgeen mogelijk delict gerelateerd is. De beïnvloedbaarheid van betrokkene kan zowel positief als negatief zijn, waardoor een pedagogische aanpak en steunend leefklimaat als wenselijk wordt geacht. De reclassering adviseert daarom het Adolescentenstrafrecht toe te passen. De reclassering acht ook diverse interventies van belang die kunnen worden opgelegd als bijzondere voorwaarden om verder te werken aan het inperken van het recidiverisico.
De rechtbank heeft ook het voortgangsverslag toezicht dat is opgemaakt door de heer T. Fick van 18 augustus 2020 gelezen.Hieruit blijkt, naast het verloop van het toezicht en de schorsingsvoorwaarden, dat op 10 augustus 2020 een incident heeft plaatsgevonden tussen twee drillrapgroepen. Verdachte staat daarvoor gesignaleerd en de reclassering heeft sindsdien geen contact meer met hem kunnen krijgen.
De rechtbank heeft ook het e-mailbericht van 11 november 2020 van de heer T. Fick gelezen.
Hieruit blijkt dat de reclassering ook na 18 augustus 2020 geen contact meer heeft kunnen leggen met verdachte. Hetzelfde geldt voor de andere betrokken ketenpartners. Nu verdachte
al langere tijd uit beeld is bij de reclassering, achten zij de in het rapport van 24 oktober 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarden niet uitvoerbaar.
De rechtbank heeft de heer T. Fick als deskundige gehoord op de zitting van 17 november 2020.Hij heeft, kortgezegd en zakelijk weergegeven, verklaard dat de zorgen om verdachte sinds juni 2019 zijn toegenomen. Verdachte loopt in een schorsingstraject met veel voorwaarden en toezicht vanuit de reclassering. Het aanvankelijke advies in het najaar van 2019 was om deze reeds ingezette trajecten voort te laten duren tijdens een eventuele proeftijd. De reclassering is daarop echter teruggekomen, omdat er al maanden geen contact meer is met verdachte, waardoor bijzondere voorwaarden niet uitvoerbaar zijn. Verdachte maakt deel uit van een drillrapgroep. De reclassering is via sociale media enigszins op de hoogte van de groep en van wat voor beïnvloeding die groep mogelijk op verdachte heeft. Verdachte wilde hierover tijdens gesprekken met de reclassering weinig kwijt en bagatelliseerde berichten uit de media. In verband met de eerder geadviseerde toepassing van het adolescentenstrafrecht merkt de heer Fick op dat het onder de huidige omstandigheden, waarin geen contact met verdachte bestaat en er weinig zicht is op hoe het nu met verdachte gaat, de vraag is in hoeverre hij nog pedagogisch beïnvloedbaar is.
De rechtbank ziet, ondanks dat er momenteel vanuit de reclassering geen contact is met verdachte, aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen en rekening te houden met de oriëntatiepunten die het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor jeugd heeft opgesteld.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de Amsterdamse afspraken over de straffen voor vuurwapenbezit, die hoger zijn dan de landelijke afspraken. Dat komt omdat de stad Amsterdam te maken heeft met veel vuurwapengeweld. De rechtbank Amsterdam wil met deze hogere straffen, ook voor het bezit van een vuurwapen, het vuurwapengeweld tegengaan. In deze oriëntatiepunten wordt voor het bezit van een vuurwapen in de publieke ruimte uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank weegt daar bovenop mee dat er sprake was van een doorgeladen vuurwapen dat zich binnen handbereik bevond.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde oriëntatiepunten, de straf verhogende omstandigheden waaronder het vuurwapen is aangetroffen en de toepassing van het adolescententrafrecht, jeugddetentie voor de duur van 12 maanden passend en geboden. De rechtbank zal, nu de reclassering en andere ketenpartners geen contact kunnen krijgen met verdachte, geen bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn een mes, een vuurwapen en tien patronen in beslag genomen.
Nu met betrekking tot het vuurwapen en de patronen het onder 1 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze onttrokken aan het verkeer.
In het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is tevens een mes aangetroffen, nu dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt ook dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 77c, 77g en 77gg van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III; en
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 2019097344, 1 STK Pistool, omschrijving: 5749425, Merk: Phoenix
- 2019097344, 10 STK Patroon
- 2019097344, 1 STK Mes, omschrijving: 5749410, Zilver
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2020.