ECLI:NL:RBAMS:2020:5908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
13/846006-17 (strafzaak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegale afvalstortingen door hovenier in natuurgebieden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het illegaal storten van afval in natuurgebieden. De verdachte, een hovenier, werd beschuldigd van het opzettelijk ontdoen van afvalstoffen, waaronder snoei- en tuinafval, door deze op vier verschillende tijdstippen tussen 1 oktober 2015 en 3 mei 2017 op de openbare weg te storten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal vier stortingen heeft gedaan, waarbij telkens een link tussen de verdachte en het aangetroffen afval kon worden gelegd. De officier van justitie vorderde een geldboete van € 10.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze vordering toegewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen schade heeft veroorzaakt aan het milieu en dat er sprake was van een delictspatroon. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en zich grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 10.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de kosten die zijn gemaakt voor het opruimen van het afval. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 620,- toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/846006-17
Datum uitspraak: 6 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.C.A. Plantenga, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. M. Ketting, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 3 mei 2017 op vier tijdstippen opzettelijk heeft ontdaan van een hoeveelheid afval, zoals snoei- en tuinafval, plastic potten, verpakkingsmateriaal, grond, steen, palen, planten, sierbestrating en tuinhekken, door dit op de openbare weg te storten.
Dit is ten laste gelegd als:
primair:
het overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2 lid 1 van de Wet milieubeheer, namelijk door afvalstoffen buiten een inrichting te storten of anderszins op de onbeschermde bodem te brengen;
subsidiair:
het overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1 lid 1 van de Wet milieubeheer, namelijk door handelingen met betrekking tot afvalstoffen te verrichten, terwijl hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan of ontstonden, en toen niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd om de gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;
meer subsidiair
het overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1 lid 3 Wet milieubeheer, namelijk het opzettelijk bedrijfsmatig, althans in omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen verricht met betrekking tot een hoeveelheid afvalstoffen.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Aan de tenlastelegging ligt het onderzoek [naam onderzoek] ten grondslag waarin achttien afvalstortingen zijn onderzocht die hebben plaatsgevonden in de omgeving Maarn-Maarsbergen, Leersum en Leusden in de periode van 8 juni 2015 tot en met 3 mei 2017. De stortingen betreffen telkens snoei- en tuinafval. Verdachte komt in dit onderzoek naar voren als mogelijke dader van deze stortingen en hij is verhoord door de politie. Hij heeft verklaard dat hij een hoveniersbedrijf heeft dat is gevestigd in Driebergen. In het verhoor wil hij niet ingaan op de aangetroffen afvalstortingen. Aan verdachte zijn vier van de achttien afvalstortingen ten laste gelegd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat is bewezen dat verdachte de vier stortingen opzettelijk heeft gedaan en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
Voor elke afvalstorting geldt dat het snoei- en tuinafval betreft dat qua samenstelling kan worden teruggevoerd naar verdachte. Daarnaast is er telkens iets in het afval aangetroffen wat verdachte aan het afval linkt, namelijk een sticker, een toegangsbewijs voor een wedstrijd van Ajax op zijn naam, twee verzendlijsten voor planten en een parkeerkaart. Voor de stortingen van 24 november 2016 en 3 mei 2017 geldt dat uit de gegevens van de Blackbox in de auto van verdachte, de RitAssist, blijkt dat zijn auto in de avond/nacht op de plaatsen van de stortingen is geweest vlak voordat het afval is aangetroffen. Uit de omstandigheid dat verdachte als hovenier het afval ’s nachts in de natuur stort blijkt het opzet van verdachte.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het dossier niet is af te leiden dat verdachte het afval heeft gestort. Een link tussen de afvalstortingen en verdachte ontbreekt telkens of is onvoldoende om vast te stellen dat verdachte de storting daadwerkelijk heeft gedaan. Verdachte moet daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Voor de storting van 5 oktober 2015 geldt dat niet duidelijk is waar de sticker is aangetroffen. Bij de storting van 19 november 2015 geldt dat één van de twee aangetroffen toegangsbewijzen voor de voetbalwedstrijden van Ajax nog geldig was. De wedstrijd zou volgens het toegangsbewijs namelijk plaatsvinden op 10 december 2015. Dat duidt op een alternatief scenario dat verdachte het kaartje is verloren en dat het kaartje op een onduidelijke manier bij het afval terecht is gekomen. Voor de storting van 24 november 2016 geldt dat de verzendlijsten op het afval lagen wat het scenario openhoudt dat de papieren zijn aangewaaid. Ook is het mogelijk dat de eigenaar van de tuin het afval zelf heeft afgevoerd. De gegevens van de RitAssist kunnen niet bijdragen aan het bewijs, nu volgens die gegevens de auto drie dagen eerder in de buurt heeft gereden, terwijl de verbalisant had geconstateerd dat het afval niet meer dan één à twee dagen oud kan zijn. Bovendien blijkt uit deze gegevens nog niet dat de auto op de plaats van de storting is geweest en dat verdachte in de auto heeft gereden. Ten slotte ontbreekt ook de link tussen de storting van 3 mei 2017 en verdachte. Het aangetroffen parkeerkaartje is van een ander dan verdachte. Uit de gegevens van de RitAssit blijkt niet dat de auto van verdachte op de weg waar het afval is aangetroffen heeft stilgestaan en wie de auto toen reed. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto wel eens uitleent aan een medewerker.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, net als de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het primair ten laste gelegde voor alle vier de ten laste gelegde stortingen is bewezen.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vier stortingen geldt dat er telkens een link is tussen verdachte en de afvalstorting en dat die link telkens zodanig is dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte het afval heeft gestort. De rechtbank zal deze link per storting kort benoemen.
De storting van 5 oktober 2015
In het afval is een sticker van Kunstgrasnet.nl aangetroffen die in verband staat met verdachte, omdat de naam van zijn bedrijf hierop is vermeld. Anders dan de raadsvrouw stelt, is wel uit het dossier af te leiden waar de sticker is aangetroffen. Uit de verklaring van getuige [naam getuige] (pag. 151 van het dossier) blijkt immers dat de sticker in de tweede bult afval is aangetroffen.
De storting van 19 november 2015
In het afval zijn twee toegangsbewijzen voor wedstrijden van AJAX aangetroffen op naam van verdachte. Dit vormt de link naar verdachte. Dat één van de wedstrijden nog niet was gespeeld maakt dit niet anders. Verdachte zelf heeft niet verklaard dat er een alternatief scenario is bijvoorbeeld dat hij de kaartjes was kwijtgeraakt.
De storting van 24 november 2016
De verzendlijsten op naam van het bedrijf van verdachte vormen de link naar verdachte. Deze lijsten lagen in de bult afval. Dat de lijsten zouden zijn aangewaaid of dat het afval door de eigenaar van de tuin zou zijn gestort is helemaal niet aannemelijk geworden.
De storting van 3 mei 2017
Het aangetroffen parkeerkaartje vormt een link naar verdachte. Uit onderzoek is gebleken dat dit kaartje op naam stond van iemand die in een straat woonde waar verdachte in de tijd van de storting werkzaamheden had verricht in een voortuin.
De gegevens van de RitAssist vormen steunbewijs voor de stortingen van 24 november 2016 en 3 mei 2017. Uit deze gegevens blijkt dat de auto van verdachte een paar dagen respectievelijk een dag voor de storting laat in de avond in de directe omgeving van de plaats van de storting is geweest. De auto heeft zich telkens verplaatst van het woonadres van verdachte naar de directe omgeving van de storting en weer terug. De rechtbank vindt in de verklaring van verdachte extra bewijs dat hij telkens in de auto heeft gereden. Hij heeft immers bij de politie verklaard dat hij zijn bedrijfswagen voor 99 procent van de tijd zelf gebruikt, dat hij afvalstoffen altijd zelf wegbrengt en dat zijn medewerkers de auto nooit mee naar huis nemen.
In de overtuiging van de rechtbank weegt nog mee dat de stortingen wat betreft de samenstelling van het afval met elkaar overeenkomen. Het afval past telkens bij de werkzaamheden van verdachte als hovenier. Verder is het afval telkens in de woon- en werkomgeving van verdachte aangetroffen. Ten slotte zijn de stortingen van afval gestopt nadat verdachte telefonisch was meegedeeld dat hij werd verdachte van het illegaal storten van afval. Uit voornoemde omstandigheden blijkt dat verdachte met opzet heeft gehandeld.

5.Het bewijs

Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 3 mei 2017 te Leusden en Leersum, opzettelijk, zich heeft ontdaan van
- onder meer een hoeveelheid snoei- en tuinafval en een aantal plastic potten aangetroffen op 5 oktober 2015 locatie Oude Utrechtseweg te Leusden, en
- onder meer een hoeveelheid groenafval en snoeihout en een verpakking van een motorzaagketting aangetroffen op 19 november 2015 locatie Hoogstraat te Leersum, en
- onder meer een hoeveelheid snoei- en tuinafval en grond en steen aangetroffen op 24 november 2016 locatie Doornseweg te Leusden, en
- onder meer een hoeveelheid palen en bloempotten en planten en (sier)bestrating en tuinhekken aangetroffen op 3 mei 2017 locatie Oude Utrechtseweg te Leusden,
in elk geval van afvalstoffen, door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft bij haar strafeis aansluiting gezocht bij de hoogte van een strafbeschikking die in het bestuursrecht wordt opgelegd voor dergelijke overtredingen, zijnde € 3.000,- per dumping. In strafverzwarende zin heeft zij meegewogen dat verdachte meermalen afval heeft gestort. In matigende zin heeft ze de oudheid van de zaak meegewogen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging in matigende zin rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn, namelijk een overschrijding van minimaal 1,5 jaar, met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, met het conservatoir beslag en met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld. De raadsvrouw acht een geldboete van € 1.000, waarvan € 500,- voorwaardelijk, rechtvaardig.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier afvalstortingen in natuurgebieden in zijn woon- en werkomgeving. Verdachte heeft een hoveniersbedrijf en heeft het afval dat afkomstig was van zijn werkzaamheden gestort, kennelijk om zo te besparen in (stortings)kosten. Met zijn handelen heeft hij schade doen ontstaan aan het milieu en heeft hij bij anderen overlast en financiële schade veroorzaakt. Eigenaren van het terrein waar het afval was gedumpt moesten het afval namelijk alsnog verwijderen en stortingskosten betalen. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven, maar zich grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht. Er was sprake van een delictspatroon. Ook is het van belang dat er vanuit het oogpunt van generale preventie normstellend wordt opgetreden. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting meegedeeld dat verdachte nog steeds een hoveniersbedrijf heeft. De rechtbank zal verdachte daarom een deels voorwaardelijke geldboete opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer afval in de natuur te storten. In matigende zin weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank vindt alles overwegende de strafeis van de officier van justitie passend en zal een geldboete van € 10.000,- opleggen waarvan € 5.000,- voorwaardelijk.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vertegenwoordigd door [naam] , vordert € 1.847,48 vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit de bijlagen bij de vordering leidt de rechtbank af dat deze vordering betrekking heeft op zeven afvalstortingen, waaronder drie afvalstortingen die de rechtbank bewezen heeft verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij geheel toewijsbaar is met daarbij opgelegd de schadevergoedingsmaatregel. Als de rechtbank van oordeel is dat alleen rechtstreekse schade is ontstaan door de ten laste gelegde stortingen heeft de officier van justitie verzocht de vordering toe te wijzen voor een bedrag van € 386,96. Dit bedrag bestaat uit de kosten voor het opruimen van drie stortingen, namelijk voor het laten vervoeren en verwerken van het afval en de arbeidskosten die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt. Het overige deel van de vordering moet dan niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat als het feit wordt bewezen verklaard de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen. De vordering heeft betrekking op zeven afvalstortingen, terwijl slechts drie van die stortingen aan verdachte zijn ten laste gelegd. Volgens de berekening van de raadsvrouw heeft elke storting de benadeelde partij € 130,50 gekost en kan de vordering dus worden toegewezen tot een bedrag van € 130,50 per bewezen verklaarde storting.
De verdachte heeft niet betwist dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is toewijsbaar wat betreft de schade die is ontstaan door drie bewezen verklaarde stortingen. De rechtbank begroot dit bedrag op een bedrag van in totaal € 620,-. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van het door de benadeelde partij opgegeven arbeidsloon van € 35,- per uur en de kosten van € 125,- voor het storten van 1 ton afval. In totaal is volgens de opgave van de benadeelde partij 7 uren besteed aan het opruimen van het afval, zijnde een bedrag van € 245,- en is drie ton afval gestort, zijnde een bedrag van € 375,-. De rechtbank acht de vordering in zoverre onvoldoende gemotiveerd betwist en toewijsbaar. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf het moment waarop de respectievelijke strafbare feiten zijn gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Beslag

De raadsvrouw heeft verzocht het conservatoir beslag dat is gelegd op een geldbedrag van € 10.000,- op te heffen. De rechtbank verklaart de raadsvrouw niet-ontvankelijk in dit verzoek. Een dergelijk verzoek kan niet meegenomen worden in deze strafzaak maar moet schriftelijk worden ingediend bij de rekestenkamer van de rechtbank Amsterdam.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten en artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 10.000,-(tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat
€ 5.000,-(vijfduizend euro), van deze geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 60 (zestig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 620,-(zeshonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over;
  • een bedrag van € 195,- vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • een bedrag van € 230,- vanaf 24 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • een bedrag van € 195,- vanaf 3 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij]
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat te betalen € 620,- (zeshonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover zoals hiervoor is aangegeven. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Fase, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2020.