ECLI:NL:RBAMS:2020:5886

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
C/13/678125 / HA ZA 20-036
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens ontnomen kans op rechtsbijstand door DAS

In deze zaak vordert [eiseres] dat de rechtbank DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V. veroordeelt tot schadevergoeding van € 156.000,-. De vordering is gebaseerd op de stelling dat DAS haar opdracht heeft gegeven tot het verlenen van juridische bijstand aan verzekerden, maar dat DAS haar de kans heeft ontnomen om deze opdracht uit te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is bereikt over de opdracht tot het opstarten van procedures, en dat de opdracht tot rechtsbijstand door DAS op 1 december 2016 is beëindigd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een tekortkoming of ontnomen kans, en wijst de vorderingen van [eiseres] af. Tevens wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van DAS, die zijn begroot op € 7.444,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/678125 / HA ZA 20-036
Vonnis van 2 december 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N.A.W.E. Jansen te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en DAS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 26 februari 2020, met producties;
  • de brief van mr. Jansen van 16 november 2020 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Eind 2015 hebben negen personen, die voor rechtsbijstand verzekerd waren bij DAS, zich tot [eiseres] gewend voor rechtshulp bij een geschil met Aegon inzake het BonusPlan. [eiseres] was destijds verbonden aan advocatenkantoor Tonino & Partners te Amsterdam (hierna: T&P). In dit kader heeft DAS per brief van 12 februari 2016 het volgende aan [eiseres] geschreven, voor zover hier van belang:
“(…) In overleg met de verzekerden is besloten de (verdere) behandeling van deze zaak aan u uit te besteden. Ik verzoek u hierbij dan ook de belangen van de verzekerden te behartigen.(…)De 9 dossiers kunnen door u in behandeling worden genomen met dien verstande dat eerst het financiële belang per zaak zal wordt begroot door de heer van [naam 1] .Het resultaat hiervan zult u terugkoppelen aan DAS, waarna verder met u zal worden afgestemd of in de diverse dossiers daadwerkelijk zal worden overgegaan tot rechtsmaatregelen.(…)”
2.2.
Op grond van deze opdracht heeft [eiseres] bijstand verleend bij het laten opmaken van de rapportages waarin het door DAS verzochte financiële belang per zaak per verzekerde is begroot.
2.3.
Enkele maanden later heeft DAS in een e-mail van 13 mei 2016 het volgende aan [eiseres] geschreven, voor zover hier van belang:
“(…)Als eerste bericht ik u dat ik ermee in kan stemmen dat u een procedure opstart.
Met betrekking tot de vergoeding van uw kosten deel ik u mede dat mijn voorkeur er naar uitgaat een vast tarief overeen te komen voor de verdere behandeling van de procedure.(…)In verband met bovenstaande verzoek ik u vriendelijk mij een voorstel te doen toekomen voorzien van een inschatting van de door u te verrichten werkzaamheden.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zie uw berichtgeving met belangstelling tegemoet (…).”
2.4.
In reactie hierop heeft [eiseres] in een mail van 15 juni 2016 aan DAS geschreven, voor zover hier van belang:
“(…) Mijn voorstel (…) luidt dan ook als volgt.
Per individueel geval zou ik de procedure voor een bedrag van € 9.500,00 incl. kantoorkosten doch excl. kosten derden en btw in behandeling kunnen nemen.(…)Ik ga er vanuit dat ik u hiermee een redelijk en werkbaar voorstel heb gedaan. Graag verneem ik uw reactie. (…)”
2.5.
Op 23 september 2016 heeft [eiseres] DAS een brief gestuurd met de volgende inhoud, voor zover hier van belang:
“(…) Op 1 juli 2016 heb ik verzocht om een inhoudelijke reactie op mijn voorstel. Tot op heden hebben cliënten noch ik van u iets mogen vernemen.(…)Wel wil ik u dringende verzoeken mij per omgaande doch uiterlijk binnen vijf dagen na heden het door mij voorgestelde tarief te bevestigen, zodat ik een procedure kan opstarten. Tot op heden heb ik, op verzoek van DAS, nog geen inhoudelijke activiteiten verricht. (…)”2.6. Op enig moment is besloten dat verdere rechtsbijstand aan de verzekerden zou worden verleend door Stichting Woekerpolisproces. [eiseres] was niet betrokken bij dit besluit.
2.7.
In een brief, gedateerd op 1 december 2016, schrijft DAS aan [eiseres] het volgende, voor zover hier van belang:
“(…) Naar aanleiding van uw verzoeken om u of uw kantoor een opdracht tot verdere behandeling te verstrekken, kan ik u als volgt berichten.
In deze zaak zal DAS verder individueel met haar verzekerden communiceren over de mogelijke verplichtingen uit hoofde van de rechtsbijstandverzekering.
Daarmee ziet DAS op dit moment geen aanleiding om u of uw kantoor een opdracht te verstrekken voor verdere behandeling van onderhavige kwestie.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. (…)”
2.8.
[eiseres] heeft vervolgens aan DAS facturen verstuurd voor de door haar tot op dat moment verrichtte werkzaamheden en diensten per verzekerde. DAS heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.9. Op 28 mei 2018 hebben partijen bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat DAS aan [eiseres] – als bevoegde namens de verzekerden – een bedrag van € 9.500,- zal betalen voor de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht. [eiseres] vrijwaart DAS voor het geval T&P de werkzaamheden nog zou factureren. Daarnaast is als volgt bepaald:
“(…) Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben. (…)”
2.10.
Op 11 september 2019 heeft [eiseres] DAS per brief geïnformeerd dat zij DAS aansprakelijk stelt voor de schade die het gevolg is van diverse tekortkomingen bij de uitvoering van de overeenkomst en die er toe geleid hebben dat aan [eiseres] de gunstige kans is ontnomen om negen procedures te voeren. In deze brief doet [eiseres] tevens een voorstel om de zaak minnelijk te schikken. Op 27 september 2020 heeft [eiseres] DAS geïnformeerd dat wegens het uitblijven van een reactie het voorstel is komen te vervallen en heeft zij DAS een laatste gelegenheid geboden om inhoudelijk te reageren of een gesprek aan te gaan.
2.11.
DAS heeft daarop niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort gezegd, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis DAS veroordeelt tot vergoeding van door [eiseres] geleden schade ter hoogte van € 156.000,-, subsidiair de schade ten gevolge van de aan [eiseres] ontnomen gunstige kans en deze in goede justitie te begroten, alsmede tot betaling van rente en proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering, kort gezegd, ten grondslag dat zij van DAS opdracht heeft gekregen tot het verlenen van juridische bijstand aan de verzekerden en het opstarten van een procedure en dat zij schade lijdt doordat haar de kans is ontnomen deze opdracht uit te voeren. Subsidiair stelt [eiseres] dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat DAS een dergelijke opdracht aan haar had verleend.
3.3.
DAS voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat DAS [eiseres] opdracht heeft gegeven tot het verlenen van bijstand bij het laten opstellen van rapportages die het financiële belang per zaak van elk van de negen bij DAS verzekerden (hierna: verzekerden) in kaart brachten. [eiseres] heeft daartoe werkzaamheden verricht en is hiervoor, met tussenkomst van de vaststellingsovereenkomst, door DAS betaald.
4.2.
Partijen twisten over de vraag of DAS [eiseres] ook opdracht heeft gegeven voor het opstarten van een procedure in de zaken van de verzekerden.
4.3.
[eiseres] stelt ten eerste dat DAS met de eerste brief van 12 februari 2016 reeds aan haar de opdracht heeft verstrekt om de belangen van de verzekerden te behartigen, waaronder ook viel het opstarten van procedures door [eiseres] . DAS betwist dit en voert aan dat de opdracht was beperkt tot het in kaart laten brengen van het financiële belang per verzekerde. De rechtbank stelt op basis van de bewoording van de brief van 12 februari 2016 (“
De 9 dossiers kunnen door u in behandeling worden genomen met dien verstande dat eerst het financiële belang per zaak zal wordt begroot door de heer van [naam 1] ”) vast dat DAS met deze brief [eiseres] de opdracht heeft verstrekt tot het laten opstellen van de financiële rapportages. Verder volgt uit de brief dat het [eiseres] daarna niet vrij stond om op eigen initiatief rechtsmaatregelen te nemen. Er staat immers: “
waarna verder met u zal worden afgestemdofin de diverse dossiers daadwerkelijk zal worden overgegaan tot rechtsmaatregelen” (onderstreping rechtbank). Het overgaan tot het opstarten van procedures vereiste dan ook een nieuwe opdracht/instemming van DAS. Uit deze brief kan de gestelde opdracht tot het voeren van een procedure dus niet worden afgeleid.
4.4.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of op een ander moment aan [eiseres] opdracht is gegeven tot het opstarten van procedures.
4.5.
[eiseres] stelt van wel en verwijst naar de brief van 13 mei 2016 waarin DAS met zoveel woorden heeft ingestemd met het opstarten van procedures door [eiseres] . Dat [eiseres] en DAS nog geen overeenstemming hadden bereikt over het tarief, staat er volgens haar niet aan in de weg dat er wel een overeenkomst tot stand is gekomen. [eiseres] wijst naar artikel 7:405, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarin is bepaald dat - indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald - de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is. Het is in tal van situaties gebruikelijk dat een advocaat, in dit geval [eiseres] , al begint met het verrichten van werkzaamheden en dat er pas later overeenstemming over de vergoeding wordt bereikt. DAS heeft de overeenkomst nooit beëindigd of ingetrokken. Aldus steeds [eiseres] .
4.6.
DAS voert daartegen aan dat zij met de brief van 13 mei 2016 [eiseres] enkel heeft verzocht om een voorstel te doen tegen welke vergoeding zij procedures in de zaken van de verzekerden zou kunnen opstarten. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de te betalen vergoeding, waardoor er geen opdracht is verstrekt tot het voeren van procedures, aldus DAS.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat DAS in de brief van 13 mei 2016 inderdaad zegt dat zij ermee instemt dat [eiseres] een procedure opstart. In diezelfde brief verzoekt DAS [eiseres] echter om een tariefvoorstel te doen. Op 15 juni 2016 heeft [eiseres] aan DAS een voorstel gedaan tegen welke vergoeding zij de zaken in behandeling zou kunnen nemen. DAS heeft dit voorstel niet aanvaard en [eiseres] is niet begonnen met het opstarten van procedures. Gelet op de bewoordingen in de correspondentie en de gang van zaken kan niet anders worden geconcludeerd dan dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over één van de essentialia van de opdrachtovereenkomst: het tarief.
4.8.
[eiseres] lijkt dit ook niet anders te hebben opgevat, omdat zij na het laten opstellen van de financiële rapportages geen werkzaamheden meer heeft verricht in de zaken van de verzekerden en nimmer een procedure namens verzekerden heeft opgestart. [eiseres] stelt dat zij dit niet heeft aangedurfd, omdat zij dan veel uren zou maken en er niet zeker van was of zij wel betaald zou krijgen door DAS. Pas jaren later - op 11 september 2019 en dus ná het voeren van een kantonprocedure tegen DAS over onbetaald gelaten facturen - stelt [eiseres] zich voor het eerst op het standpunt dat DAS wel opdracht heeft gegeven om te procederen en dat haar de kans is ontnomen om die opdracht uit te voeren. Naast de inhoud van de correspondentie wijzen dus ook de gedragingen van beide partijen op de afwezigheid van een (nadere) opdracht te procederen.
4.9.
Daarbij is vergoeding van een redelijk loon op grond van artikel 7:405, lid 2, BW hier ook niet aan de orde, omdat partijen geen aanvang hebben genomen met uitvoering van de gestelde opdracht. Aangezien er is in het geheel geen loon verschuldigd is, komt de rechtbank niet toe aan het bepalen van een redelijk of gebruikelijk loon.
4.10.
De vordering van [eiseres] is reeds daarom niet toewijsbaar. Echter, ook als de rechtbank er van uit zou gaan dat DAS op enig moment wél opdracht heeft verstrekt tot het opstarten van procedures, dan is deze opdracht beëindigd door DAS met de brief van 1 december 2016. Een opdrachtgever kan op grond van artikel 7:408, lid 1, BW immers te allen tijde de overeenkomst opzeggen. Indien van een opdracht zou worden uitgegaan, kan die brief - waarin DAS aan [eiseres] mededeelt dat zij “op dit moment geen aanleiding [ziet] om u of uw kantoor een opdracht te verstrekken voor verdere behandeling van onderhavige kwestie” - in redelijkheid niet anders worden opgevat dan een beëindiging van die opdracht.
4.11
[eiseres] stelt nog dat zij de brief in redelijkheid niet als beëindiging heeft hoeven opvatten, omdat DAS daarin doet alsof er geen opdracht was en dus per definitie niets opzegt/beëindigt. Als [eiseres] de brief al daadwerkelijk (dus: subjectief) niet als een opzegging heeft opgevat, dan was daar objectief gezien geen rechtvaardiging voor. Het moet redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat DAS niet wilde dat [eiseres] zou gaan procederen of nog enige andere werkzaamheden zou gaan verrichten. Het stond [eiseres] ook niet vrij daarmee door te gaan, hetgeen zij ook terecht heeft nagelaten. DAS heeft dus ‘de opdracht’ die [eiseres] stelt te hebben gehad, in elk geval met haar brief van 1 december 2016 regelmatig beëindigd.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van een tekortkoming of ontnomen kans geen sprake is en de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.13.
Gelet op deze conclusie komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de verweren van DAS die zien op het bestaan van finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst, de klachtplicht in artikel 11 van de algemene voorwaarden van T&P, de klachtplicht ex artikel 6:89 BW, het ontbreken van causaal verband, de gebrekkige onderbouwing van de schade, de afwezigheid van verzuim en de vraag wie moeten worden beschouwd als contractspartijen.
4.14.
Bij deze uitkomst van de procedure zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DAS worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
€ 3.414,00(2,0 punt × tarief € 1.707,00)
Totaal € 7.444,00
4.15.
Nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van DAS tot op heden begroot op € 7.444,-,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Zaagsma, rechter, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.