Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster 2,
[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker 3,
[vergunninghouder](vergunninghouder),
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een monumentaal pand in het centrum van Amsterdam. De vergunninghouder, eigenaar van het pand, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het herstellen van de fundering en het uitvoeren van andere werkzaamheden aan het pand, dat in slechte staat verkeert. De Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (VVAB) en twee andere verzoekers, eigenaren van aangrenzende rijksmonumenten, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de werkzaamheden zouden beginnen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning van 2 februari 2012, die eerder was verleend voor funderingsherstel, nog steeds van kracht is. De rechter oordeelde dat de verzoekers onvoldoende gronden hadden aangevoerd om de uitvoering van de vergunning te stuiten. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoekers erkenden dat funderingsherstel noodzakelijk is voor het behoud van het monument, maar dat hun bezwaar zich richtte op de specifieke werkzaamheden aan de achterzijde van het pand. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de vergunninghouder had aangegeven voorlopig niet met de werkzaamheden te beginnen.
De uitspraak benadrukt het belang van monumentenzorg en de noodzaak om bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening te houden met de monumentale waarden van de betrokken panden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.