ECLI:NL:RBAMS:2020:5867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
13/203378-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal van levensmiddelen

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2020 in Amsterdam diverse levensmiddelen heeft gestolen van Albert Heijn B.V. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en de verdediging door mr. M.A.I. Witlox. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting en heeft afstand gedaan van haar recht om aanwezig te zijn. De rechtbank heeft ook een reclasseringswerker, J. Bekkers, gehoord als deskundige. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd met het oogmerk om de goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die haar strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft ook het rapport van GGZ Reclassering Limburg in acht genomen, waaruit blijkt dat de verdachte een patroon van vermogensdelicten vertoont en dat er sprake is van langdurige verslavingsproblematiek.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan en heeft de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de ISD-maatregel, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/203378-20
Datum uitspraak: 6 november 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat de raadsman van verdachte, mr. M.A.I. Witlox, naar voren heeft gebracht. Verdachte heeft afstand gedaan van het recht om aanwezig te zijn.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker J. Bekkers, verbonden aan GGZ Reclassering Limburg, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 6 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 6 augustus 2020 te Amsterdam diverse levensmiddelen die toebehoorden aan Albert Heijn B.V. heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Limburg van 13 oktober 2020, opgemaakt door J. Bekkers. In dit rapport staat onder meer het volgende:
“Nadat het een periode rustig rondom betrokkene was, komt zij sinds 2018 wederom veelvuldig in beeld van justitie. Er is sprake van een patroon van vermogensdelicten, dit om in middelengebruik te kunnen voorzien. Er is sprake van langdurige verslavingsproblematiek.
Er zijn diverse problemen aanwezig op vrijwel alle criminogene factoren, waarbij er nauwelijks beschermende factoren aanwezig zijn. Er is geen sprake van contact met reclassering alsook andere hulpverlening en betrokkene is hiervoor ook niet ontvankelijk.
Criminogene factoren zijn voornamelijk aan te wijzen op de gebieden huisvesting, dagbesteding, financiën, sociaal netwerk, middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding. Factoren welke in onderlinge samenhang wellicht tot onderhavig delict gedrag hebben geleid. Betrokkene heeft geen stabiele huisvesting, er is een gebrek aan dagbesteding en er is geen zicht op mogelijke schuldenproblematiek. De indruk bestaat dat betrokkene zich bevindt in een negatief sociaal netwerk. Er is sprake van dagelijks heroïne- en cocaïnegebruik en er zijn aanwijzingen van problemen op het gebied van psychosociaal functioneren. Hoewel betrokkene aangeeft in detentie te zijn afgekickt, geeft zij aan weer te zullen gaan gebruiken zodra zij in vrijheid gesteld wordt. Gelet op het strafblad is er sprake van een pro criminele houding. Op het gebied van financiën is sprake van een inkomen, geen schulden en vaste lasten worden betaald door de gemeente. Haar inkomsten zijn bij lange na niet genoeg om te kunnen voorzien in haar verslavingsbehoefte.
(…)
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
In 09-09-2019 zijn vier reclasseringsadviezen uitgebracht en is door het NIFP een consultbrief geschreven. In al deze documenten wordt aangegeven dat een ISD-maatregel het enige kader is waarin delict gedrag kan worden voorkomen of een behandeltraject kan worden uitgevoerd. Bij een ongewijzigde houding van betrokkene tijdens een ISD-maatregel, is de kans op een succesvolle behandeling gering. Diverse pogingen in het verleden om betrokkene te behandelen voor haar problemen, zijn mislukt door de houding van [verdachte] .”
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 1 oktober 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het in dit vonnis bewezen verklaarde feit (6 augustus 2020) meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Het is van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Niet alleen vanwege het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar verslavingsproblematiek, maar ook ter optimale bescherming van de maatschappij. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2020.