In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van het medeplegen van belastingfraude. De verdachte, een rechtspersoon, werd ervan beschuldigd opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting te hebben gedaan over een periode van meerdere jaren, van 2013 tot en met 2018. Het benadelingsbedrag werd vastgesteld op € 252.438, wat leidde tot een geldboete van € 25.000. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een terechtzitting op 23 oktober 2020, waar de verdachte werd vertegenwoordigd door haar aandeelhouder en bestuurder. De officier van justitie, mr. M.O. van Driel, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd gevoerd door mr. W.J. Koops. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de bekennende verklaring van de aandeelhouder en de accountant als belangrijke bewijsmiddelen werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van belastingfraude, wat ernstige gevolgen had voor de Belastingdienst en de maatschappij. De rechtbank heeft de opgelegde geldboete als passend en geboden beschouwd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.