6.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor zowel vermogens- als geweldsdelicten is veroordeeld. Eerder opgelegde straffen hebben verdachte kennelijk niet weerhouden van het plegen van deze beroving. Een positieve ontwikkeling is weliswaar zichtbaar in de jaren 2017-2019, maar 2020 laat juist weer een verslechtering zien, zowel ten aanzien van vermogensdelicten als ten aanzien van openbaar dronkenschap. Dit laatste baart de rechtbank zorgen, gelet op de dronken toestand waarin verdachte het huidige feit heeft gepleegd.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een beroving. Dit is op zichzelf al een zeer ernstig feit. Slachtoffers van dergelijke feiten worden immers niet alleen geraakt in hun vermogen, maar hen wordt ook angst aangejaagd, nu zij tevens te maken krijgen met (een bedreiging met) geweld. Het feit werd bovendien gepleegd door twee daders, in de avonduren en in een rijdende metro (waar het slachtoffer zich niet zomaar aan de beroving kon onttrekken), terwijl gebruik werd gemaakt van een wapen. Ten slotte heeft de beroving niet alleen gedurende langere tijd in de rijdende metro (van de [metrostation 1] tot en met de [metrostation 2] ) plaatsgevonden, maar is het feit ook nog doorgegaan op laatstgenoemd station, waar het slachtoffer uiteindelijk wist te vluchten. Dit zijn allemaal factoren die de rechtbank in strafverhogende zin zal meewegen bij het bepalen van de op te leggen gevangenisstraf.
Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is het uitgangspunt van een straatroof met licht geweld of een verbale bedreiging, gepleegd door een recidivist, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank neemt dit ook tot uitgangspunt. Gelet op de hiervoor genoemde strafverhogende factoren en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] vordert € 61,98 aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.100,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 54,48 (te weten de kosten van een verlofdag) betwist.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Ter onderbouwing van deze schadepost heeft [aangever] aangevoerd dat hij de nacht na de beroving niet heeft kunnen slapen. Vervolgens was hij niet in staat om de volgende dag te gaan werken en heeft hij die dag aangifte gedaan van het delict. De rechtbank is van oordeel dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit en zij acht de gevorderde schadevergoeding dan ook toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 61,98 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Verdachte en medeverdachte worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 61,98, vermeerderd met de wettelijke rente omdat deze schade het gevolg is van feiten die zij gezamenlijk hebben gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige (te weten de vordering tot immateriële schadevergoeding) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere onderbouwing zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Evenmin kan de gestelde immateriële schade worden aangenomen gelet op de aard en ernst van de normschending. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 61,98 (zegge: eenenzestig euro en achtennegentig eurocent).