In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van afpersing en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 15 april 2020 in metro 53 in Amsterdam, waar het slachtoffer, een toerist, onder bedreiging van geweld zijn persoonlijke bezittingen moest afgeven aan de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 oktober 2020 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R. Leuven, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. J.A.C. van den Brink.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer aangifte heeft gedaan van beroving, waarbij hij onder bedreiging van een taser zijn portemonnee, bankpas, creditcard en contant geld moest afgeven. De verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard dat zij aanwezig waren in de metro, maar hebben elkaar als dader aangewezen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de aangifte van het slachtoffer beoordeeld en geconcludeerd dat deze steun vindt in camerabeelden en de verklaringen van de verdachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afpersing in vereniging wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 61,98. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare delicten.