ECLI:NL:RBAMS:2020:5836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
691682 / FA RK 20-6874
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen klacht ex artikel 10:7 Wvggz inzake verplicht toedienen van medicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een klacht ex artikel 10:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1995, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken naar aanleiding van een besluit tot verplicht toedienen van medicatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 21 oktober 2020 was ingediend en de mondelinge behandeling vond plaats op 10 november 2020. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoeker als de zorgverantwoordelijken gehoord.

De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoeker was op 6 juli 2020 met een crisismaatregel opgenomen en had een zorgmachtiging gekregen van de rechtbank Noord-Holland tot en met 10 februari 2021. Op 15 september 2020 diende verzoeker een klaagschrift in bij de klachtencommissie, die zijn klacht op 22 september 2020 ongegrond verklaarde. Verzoeker verzocht de rechtbank om schorsing van de beslissing van de klachtencommissie en vernietiging van de rechtsgevolgen van die beslissing.

De rechtbank oordeelde dat de zorgverantwoordelijke in redelijkheid had kunnen besluiten tot het verplicht toedienen van medicatie, omdat er sprake was van ernstig nadeel voor verzoeker en anderen. De rechtbank concludeerde dat de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht waren genomen. De klacht van verzoeker werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de noodzaak van medicatie in het kader van zijn behandeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: 691682 / FA RK 20-6874
kenmerk: OMZ407285
Beslissing over een klacht ex artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Beschikking van 10 november 2020van de rechtbank Amsterdam op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende ten kantore van mr. K.R. Lieuw On,
hierna te noemen: verzoeker.
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoekster ingediend bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken op 15 september 2020 (hierna: de klachtencommissie)
Als belanghebbenden in deze procedure worden aangemerkt:
  • mevrouw M. Vegter, voormalig zorgverantwoordelijke, tevens voormalig behandelend psychiater verbonden aan [naam zorginstelling] ;
  • mevrouw S. Castelijn, voormalig behandelend arts verbonden aan [naam zorginstelling] .

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen ex artikel 10:7 Wvggz, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 21 oktober 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 november 2020 op de locatie van [naam zorginstelling] aan de [locatie] te [plaats] . De rechtbank heeft hier de volgende personen gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. Vegter, psychiater;
- mevrouw S. Castelijn, arts.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is bij beschikking van de burgemeester van de gemeente Amsterdam gedateerd op 6 juli 2020 met een crisismaatregel opgenomen.
2.2.
Bij beschikking van 9 juli 2020 heeft deze rechtbank de voortzetting van de crisismaatregel gelast tot en met uiterlijk 30 juli 2020.
2.3.
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem heeft vervolgens bij beschikking van
10 augustus 2020 ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, te weten tot en met uiterlijk 10 februari 2021.
2.4.
Voor zover van belang, heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem in haar beschikking van 10 augustus 2020 een machtiging verleend voor het verplicht toedienen van medicatie als bedoeld in artikel 3:2, tweede lid onder a Wvggz.
2.5.
Op of omstreeks 27 augustus 2020 is door de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz in de vorm van toedienen van medicatie.
2.6.
Verzoeker heeft op 15 september 2020 een klaagschrift bij de klachtencommissie ingediend, omdat hij zich niet kon verenigen met het besluit tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van toedienen van medicatie.
2.7.
De klachtencommissie heeft bij beslissing van 22 september 2020 de klacht van verzoeker ongegrond verklaard. Deze beslissing is 5 oktober 2020 schriftelijk aan verzoeker toegezonden.
2.8.
Ten tijde van de klachtenprocedure bij de klachtencommissie was verzoeker opgenomen bij [naam zorginstelling] , locatie [locatie] . Inmiddels is verzoeker met ontslag en wordt aan hem ambulant zorg verleend door een team van een andere zorgaanbieder, te weten GGZinGeest.

3.Het verzoek

Verzoeker verzoekt tot schorsing van de beslissing waartegen de klacht is gericht. Voorts verzoekt hij dat de rechtbank de klacht gegrond zal verklaren met geheel of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing, geheel vernietiging van de rechtsgevolgen van die beslissing en met bepaling met dien verstande dat bepaald wordt dat geen dwangmedicatie op verzoeker zal worden toegepast, althans dat de geneesheer-directeur, althans de zorgverantwoordelijke binnen een door de rechtbank te stellen termijn op straffe van een in goede justitie te bepalen dwangsom, een nieuwe beslissing zal nemen, dan wel een andere handeling zal verrichten, met inachtneming van de uitspraak.

4.Standpunt verzoeker

Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de klachtencommissie ten onrechte heeft overwogen dat uit het behandelde ter zitting en op basis van de stukken voldoende aannemelijk wordt dat het gedrag van verzoeker als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in maatschappelijke teloorgang, psychische schade en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Verzoeker kan zich zonder medicatie handhaven in de maatschappij. Hij heeft therapie nodig maar er is geen enkele noodzaak tot dwangmedicatie.
De klachtencommissie is volgens verzoeker ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg voldoet aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
Volgens verzoeker is niet langer sprake is van psychische decompensatie. Er is geen sprake meer van labiel gedrag en ook heeft verzoeker geen wanen meer. Verzoeker laat ook geen gedesorganiseerd gedrag meer zien. Gedurende een periode van tweeënhalve maand heeft betrokken geen medicatie gebruikt. Desondanks is in deze periode de psychose naar de achtergrond verdwenen.
Verzoeker is van oordeel, in tegenstelling tot de klachtencommissie en de zorgverantwoordelijke, dat hij meer geholpen is met therapie dan met medicatie. Verzoeker is vanaf zijn opname in voldoende mate hersteld, zodat geen sprake (meer) is van ernstig nadeel, waardoor de noodzakelijkheid voor de dwangbehandeling ontbreekt. Verzoeker heeft lange tijd adequaat gefunctioneerd zonder gebruik van antipsychotica. Over de jaren 2017 - 2019 heeft verzoeker zeer beperkt antipsychotica gebruikt, derhalve kan verzoeker zich niet vinden in het oordeel van de klachtencommissie dat verzoeker slechts met behulp van antipsychotica stabiel functioneert.
Verzoeker stelt dat de klachtencommissie in haar oordeel ten onrechte heeft betrokken welke rol de schoonfamilie van verzoeker al dan niet wil of kan spelen. Verzoeker is van oordeel dat een dergelijke overweging geen rol speelt bij beantwoording van de vraag of er sprake is van ernstig nadeel, welke de voorgenomen behandeling volstrekt noodzakelijk doet zijn. Verzoeker is inmiddels bereid aan zijn schoonfamilie volledige openheid van zaken te geven. Anders dan de klachtencommissie overweegt is dan ook geen sprake van forse systeemproblematiek rondom verzoeker. Hoewel hier sprake van was ten tijde van de crisisopname, is er thans goed contact. Derhalve is ook geen sprake van het ontbreken van een steunsysteem. Verzoeker had vanuit de accommodatie regelmatig contact met zijn vader, zowel in het kader van verlof als door de bezoeken die zijn vader aan de kliniek bracht. Na ontslag is verzoeker bij zijn vader en broers gaan wonen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van verzoeker in aanvulling op het verzoek verklaard dat verzoeker zich op dit moment wel kan vinden in doelmatigheid van het (verplicht) toedienen van medicatie. Door de zorgverantwoordelijke is namelijk toegelicht dat geen sprake was van een floride psychotisch beeld, maar dat verzoeker een extra zetje nodig had om tot dingen te komen. De advocaat persisteert echter in zijn verzoek, nu het toedienen van medicatie niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

5.Standpunt belanghebbenden

Door de zorgverantwoordelijke is toegelicht dat verplichte medicamenteuze behandeling noodzakelijk is, teneinde het ernstig nadeel als gevolg van de psychische stoornis te voorkomen dan wel af te wenden. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de zorgverantwoordelijke aangevoerd dat lang getracht is verzoeker vrijwillig te motiveren tot medicatiegebruik. De behandelaars waren en zijn er van overtuigd dat verzoeker gebaat is bij het gebruik van medicatie. Op een zeker moment in de behandeling werd geconstateerd dat verzoeker erg labiel was en bleef. In dat toestandsbeeld zou het verzoeker niet lukken met ontslag te gaan of ingewikkelde dingen in het leven het hoofd te bieden. Er trad geen verbetering op. Zonder gebruik van medicatie valt redelijk met verzoeker te communiceren, maar hij verzand dan in zijn verhaal, wordt niet concreet en is traag. Verzoeker was ten tijde van de klachtprocedure bij de klachtencommissie niet in staat normaal te communiceren met onder andere zijn schoonfamilie. Er waren veiligheidsafspraken gemaakt dat verzoeker niet zomaar bij de schoonfamilie op de stoep zou staan, waar zijn zwangere (ex)-vriendin verbleef. In labiele toestand heeft verzoeker desondanks 's nachts besloten bij de bevalling te willen zijn, waarna hij naar de woning van zijn schoonfamilie is toegegaan. Voor de behandelaars vormde de dreigende ernstige psychische schade voor het dochtertje en de ex-vriendin van verzoeker ook een belangrijke reden om te besluiten tot verplicht toedienen van medicatie. Dit besluit is op dat moment ook genomen omdat de behandelaars er van overtuigd zijn dat medicatie verzoeker het extra zetje geeft dat hij nodig heeft om zich buiten de kliniek in een ambulant kader te kunnen redden en de kliniek dus ook eerder te kunnen verlaten dan zonder medicatie. Ook om die reden was het toedienen van de medicatie proportioneel.
Sinds de start van de dwangmedicatie zien de behandelaars een verbeterd beeld. Er valt adequaat met verzoeker te communiceren, op een goed tempo. Verzoeker krijgt een heel lage dosering haldol. Dit heeft het beste effect op de symptomen die worden waargenomen door de behandelaars, zoals milde psychotische klachten, stemmingswisselingen en problematiek in de persoonlijkheidsstructuur.
De behandelaar heeft ter zitting nog aangevoerd dat verzoeker recent de overstap heeft gemaakt vanuit de accommodatie naar het ambulante kader. Verzoeker verkeert in een stressvolle situatie, waarbij hij recent vader is geworden. In de toekomst kan mogelijk bekeken worden of verzoeker zonder medicatie kan, maar voor zolang de zorgmachtiging van kracht is, pleiten de behandelaars ervoor dat verzoeker zijn medicatie zal blijven gebruiken. Dit kan hem helpen om zijn leven (opnieuw) op de rit te krijgen.

6.Beoordeling

6.1.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 20 augustus 2020 geoordeeld dat sprake was een psychische stoornis waardoor ernstig nadeel dreigt en dat voor het afwenden van dat ernstig nadeel medicatie noodzakelijk is. Ondanks die zorgmachtiging wilde verzoeker niet meewerken aan een medicamenteuze behandeling, waarna het besluit dwangmedicatie is genomen en aan verzoeker is meegedeeld. Verzoeker heeft vervolgens een klacht ingediend die door de klachtencommissie op 22 september 2020 is afgewezen waarna de dwangmedicatie is gestart.
Het beroep van verzoeker tegen de beslissing van de klachtencommissie is met name gericht tegen de overwegingen die zien op het oordeel van de klachtencommissie dat sprake was van ernstig nadeel, gelegen in maatschappelijke teloorgang en ernstige psychische schade en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De klachtencommissie heeft geoordeeld dat met een medicatievrije behandeling het ernstig nadeel niet kan worden weggenomen.
Op grond van artikel 8:9 Wvggz dient te worden getoetst of de zorgverantwoordelijke op het moment van de beslissing tot dwangmedicatie in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er acuut levensgevaar voor verzoeker danwel een aanzienlijk risico op levensgevaar voor een ander, op ernstige lichamelijke, psychische schade, (im)materiële of financiële schade, op ernstige verwaarlozing of acute maatschappelijke teloorgang of de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar zou zijn.
Nu betrokkene, zoals hij bij de mondelinge behandeling van het beroep heeft verklaard, zich er inmiddels bij heeft neergelegd, ook onder druk van zijn omgeving, dat medicatie op dit moment noodzakelijk is, zal alleen getoetst worden of op het moment dat tot dwangmedicatie is overgegaan in redelijkheid tot dat besluit kon worden gekomen.
6.2.
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de zorgverantwoordelijke in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het verplicht toedienen van medicatie als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz.
6.3
Door de zorgverantwoordelijke is onbetwist verklaard dat voorafgaand aan het besluit tot verplichte medicatie, tevergeefs, veelvuldig en uitvoerig met verzoeker is gesproken over medicatiegebruik teneinde verzoeker te motiveren tot vrijwillig gebruik van medicatie.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat sprake was van ernstig nadeel als genoemd in artikel 8:9 lid 4 Wvggz. Voldoende aannemelijk is namelijk - anders dan door verzoeker is gesteld - dat op het moment dat werd besloten tot het verplicht toedienen van medicatie er een aanzienlijk risico bestond op ernstige psychische schade voor verzoeker en een ander, maatschappelijke teloorgang van verzoeker en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar was.
6.5
Door de zorgverantwoordelijke is toegelicht dat verzoeker in labiele toestand tegen de gemaakte afspraken in, 's nachts naar het huis van zijn schoonouders is gegaan omdat hij bij de bevalling van zijn dochter wilde zijn. Er waren veiligheidsafspraken gemaakt die er toe diende dat er rust kwam rond de bevalling van het kind van verzoeker en zijn ex-vriendin, die ook met psychische problemen kampt. Het netwerk van zijn ex-vriendin en zijn eigen netwerk hebben eerder in een ambulant kader geprobeerd alles in goede banen te leiden in het belang van het nog ongeboren kind van verzoeker maar de draag- en veerkracht daar was op aan het raken. Door in strijd met die afspraken zich naar het huis van zijn ex-vriendin te begeven zette betrokkene niet alleen zijn eigen maatschappelijke positie op het spel maar dreigde er door de stress die daardoor werd veroorzaakt ook psychische schade voor het ongeboren kind en zijn ex-vriendin rondom de bevalling. Dat verzoeker, indien hij geen medicatie was gaan gebruiken, opnieuw zo voor hemzelf en zijn omgeving schadelijk zou kunnen handelen was volgens de zorgverantwoordelijke alleszins reëel. Voorts is door de zorgverantwoordelijke goed uitgelegd, ook aan verzoeker, dat de behandelaars binnen de accommodatie op dat moment onvoldoende verbetering zagen in het toestandsbeeld van verzoeker. Verzoeker diende meer gestimuleerd te worden, zodat er op een goede manier met hem gecommuniceerd kon worden en er toegewerkt zou kunnen werken naar ontslag uit de accommodatie. Ook met het oog daarop was medicatie noodzakelijk. Anders zou sprake zijn van een onnodig lange opname in de kliniek.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat de zorgverantwoordelijke in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat betrokkene zonder medicatie de stap buiten de accommodatie niet binnen een redelijke termijn zou hebben kunnen zetten en daardoor veel langer in de accommodatie had moeten blijven. Wanneer hij zonder medicatie de kliniek had verlaten bestond er, zo heeft de zorgverantwoordelijke voldoende toegelicht, een aanzienlijk risico op psychische schade voor hem, zijn ongeboren kind en de (schoon)familieleden daarom heen. Tevens was er sprake op een groot risico op maatschappelijke teloorgang doordat hij door zijn stoornis de relatie met zijn omgeving verder zou beschadigen. Betrokkene bevindt en bevond zich op een cruciaal punt in zijn leven, waarbij rondom zijn herstel allerlei andere stressoren zoals het (aankomend)vaderschap en de (herstelde) relatie met zijn ouders en schoonfamilie speelden.
6.7
Daarmee zegt de rechtbank overigens niet dat medicatie het enige middel is dat verzoeker helpt bij zijn herstel. Verzoeker heeft binnen de accommodatie ook zelf hard gewerkt aan zijn herstel door veel na te denken en deel te nemen aan aangeboden activiteiten. Hij staat open voor het volgen van therapie hetgeen ook heel belangrijk is voor zijn herstel. Zoals hiervoor is toegelicht kon door de inzet van medicatie in deze specifieke situatie, na de hiervoor door de zorgverantwoordelijke geschetste stagnatie van het herstel, het herstel beter en sneller plaats vinden waardoor de opname in de kliniek aanmerkelijk korter kon duren.
6.8
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat bij de beslissing tot toepassing van verplichte zorg in de vorm van toedienen van medicatie de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht zijn genomen. Door de zorgverantwoordelijke is onbetwist verklaard dat voorafgaand aan het besluit tot verplichte medicatie, tevergeefs, veelvuldig en uitvoerig met verzoeker is gesproken over medicatiegebruik teneinde verzoeker te motiveren tot vrijwillig gebruik van medicatie.
6.9
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de door verzoeker op 21 oktober 2020 ingediende klacht tegen het verplicht toedienen van medicatie, ongegrond.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beschikking is op 10 november 2020 mondeling gegeven door mr. H.M. Patijn, rechter, en in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door J.M. Vos als griffier en op 26 november 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.