ECLI:NL:RBAMS:2020:5833

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
C/13/664702 / HA ZA 19-396
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van koopovereenkomst en schadevergoeding wegens bedrog en dwaling bij aankoop van een gebrekkige auto

In deze zaak vordert eiser, een taxichauffeur, dat de rechtbank de koopovereenkomst met Stern Auto B.V. en de leaseovereenkomst met Mercedes-Benz Financial Services Nederland B.V. vernietigt op basis van bedrog en dwaling. Eiser stelt dat hij een Mercedes-Benz E220 CDI heeft gekocht die ernstige gebreken vertoont, waarvan Stern op de hoogte was, maar deze informatie heeft verzwegen. Eiser heeft de auto op 30 januari 2017 gekocht voor € 36.000,00 en heeft een leaseovereenkomst afgesloten met MBFS. Na de levering van de auto op 7 februari 2017, werd deze afgekeurd tijdens een APK-keuring op 21 juli 2017. Eiser heeft vervolgens betalingsachterstanden opgelopen, wat leidde tot de ontbinding van de leaseovereenkomst en de inbeslagname van de auto. Eiser vordert terugbetaling van de aanbetaling en leasetermijnen, alsook schadevergoeding voor de geleden schade.

Stern betwist de claims van eiser en stelt dat de auto niet gebrekkig was op het moment van verkoop. MBFS stelt dat eiser in gebreke is gebleven met zijn betalingen en vordert schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van bedrog en dwaling. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en oordeelt dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/664702 / HA ZA 19-396
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Knol te Assendelft,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERCEDES-BENZ FINANCIAL SERVICES NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C. Groen te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STERN AUTO B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.H. Adema te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stern c.s., afzonderlijk Stern en MBFS, worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 maart 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties, van de zijde van Stern,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties, van de zijde van MBFS,
  • het tussenvonnis van 5 februari 2020 en
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2020 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] exploiteerde als taxichauffeur het bedrijf [naam onderneming] , dat op 23 maart 2018 is uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.2.
Stern is een onderneming die zich bezighoudt met de verkoop van personenauto’s. MBFS is een autoleasemaatschappij.
2.3.
[eiser] , in de uitoefening van zijn bedrijf, en Stern zijn op 30 januari 2017 schriftelijk overeengekomen dat Stern zal overgaan tot verkoop en levering aan [eiser] van een personenauto van het merk Mercedes-Benz, model E220 CDI met kentekennummer [kenteken] (hierna: de auto) voor een totaalprijs van € 36.000,00 (hierna: de koopovereenkomst). Onderaan iedere pagina van de koopovereenkomst staat vermeld dat de door Stern gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat deze zijn afgedrukt op de achterzijde. Op pagina 3 van de koopovereenkomst staat onder het kopje “Leveringscondities” vermeld dat de koper verklaart kennis te hebben vernomen van de algemene voorwaarden. [eiser] heeft de koopovereenkomst op elke pagina geparafeerd en op de laatste pagina ondertekend.
2.4.
Op 7 februari 2017 is een driepartijen overeenkomst tot stand gekomen ter zake de financiële lease van de auto (hierna: de leaseovereenkomst), met Stern als leverancier van de auto, MBFS als kredietverstrekker en [eiser] als kredietnemer. [eiser] heeft de leaseovereenkomst ondertekend in de uitoefening van zijn bedrijf.
2.5.
Uit hoofde van de leaseovereenkomst diende [eiser] een aanbetaling van
€ 11.773,09 te doen, alsook een maandelijkse aflossing van € 465,94 inclusief rente. Na voldoening van de laatste betaaltermijn aan MBFS zou [eiser] de eigendom van de auto verwerven. In de leaseovereenkomst is opgenomen dat de algemene voorwaarden van MBFS van toepassing zijn en dat de kredietnemer door ondertekening van de overeenkomst verklaart een exemplaar daarvan te hebben ontvangen en daarmee in te stemmen.
2.6.
De auto is door Stern geleverd op 7 februari 2017. Daarbij heeft Stern aan [eiser] de factuur en een digitaal servicebericht, waarop onder meer de door Stern verrichte werkzaamheden aan de auto zijn vermeld, meegegeven.
2.7.
Bij een apk-keuring heeft het RDW in een rapport van 21 juli 2017 de auto afgekeurd.
2.8.
MBFS heeft [eiser] op 11 en 23 september 2017 betalingsherinneringen gestuurd wegens een betalingsachterstand van de leasetermijn over augustus 2017. Op 17 oktober 2017 heeft MBFS [eiser] schriftelijk in gebreke gesteld vanwege achterstallige betalingen over augustus en september 2017 van in totaal € 931,88.
2.9.
Op 26 oktober 2017 is vanwege de betalingsachterstand de auto namens MBFS in beslag genomen en is de leaseovereenkomst door MBFS ontbonden. [eiser] heeft hierbij een vrijwillige afstandsverklaring getekend, waarin hij heeft verklaard vrijwillig afstand te hebben gedaan van het voertuig en dat daarmee de leaseovereenkomst is ontbonden.
2.10.
[eiser] heeft op 28 november 2017 een deel van de openstaande leasetermijnen betaald, waarna een openstaand bedrag van € 403,81 resteerde voor de periode 1 tot en met 26 oktober 2017.
2.11.
MBFS heeft de auto op 6 maart 2018 per internetveiling verkocht voor een bedrag van € 17.100,01.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na verandering van eis, kort samengevat, dat de rechtbank zoveel mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:voor recht verklaart dat de overeenkomsten met Stern c.s. tot stand zijn gekomen op basis van bedrog of onder invloed van dwaling, en dat de rechtbank deze overeenkomsten vernietigt,
subsidiair:voor recht verklaart dat de auto niet beantwoordt aan de koopovereenkomst, en dat de rechtbank de overeenkomsten met Stern c.s. ontbindt,
zowel primair als subsidiair:Stern c.s. veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
I. € 15.873,36, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf oktober 2017,
II. alle door [eiser] geleden (bedrijfs)schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 maart 2019 en
III. de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn primaire vorderingen ten grondslag dat Stern hem verkeerde informatie heeft verschaft over de auto en hem niet heeft ingelicht over gebreken aan de auto, terwijl Stern deze kende of behoorde te kennen. Daarnaast wist of behoorde Stern te weten dat [eiser] bij een juiste voorstelling van zaken de auto niet zou hebben gekocht en geleast. Om die redenen heeft Stern gedwaald jegens [eiser] , dan wel is sprake geweest van bedrog aan de zijde van Stern. Subsidiar stelt [eiser] dat de auto niet voldoet aan de koopovereenkomst, omdat deze bij aankoop niet de eigenschappen bezit die [eiser] gelet op de mededelingen van Stern had mogen verwachten. Daarmee is sprake van een
non-conforme auto, althans is Stern toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Volgens [eiser] heeft de vernietiging of de ontbinding van de koopovereenkomst met Stern op grond van artikel 7:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot gevolg dat ook de leaseovereenkomst met MBFS moet worden vernietigd dan wel ontbonden, omdat sprake is van een commerciële eenheid tussen de twee entiteiten. [eiser] concludeert dat Stern c.s. zijn gehouden tot terugbetaling van de door hem voldane aanbetaling en leasetermijnen voor de auto, zijnde een totaalbedrag van € 15.873,36, alsook tot het vergoeden van de (bedrijfs)schade die hij heeft geleden als gevolg van de gebreken aan de auto.
3.3.
Stern betwist dat sprake is geweest van een gebrekkige auto bij het aangaan van de koopovereenkomst, zodat zij haar informatie- en/of mededelingsplicht niet heeft geschonden. Daarnaast betwist Stern dat zij (opzettelijk) onjuiste informatie heeft verstrekt over de auto. Voorts voert Stern aan dat [eiser] in strijd met de waarheidsplicht ex artikel 21 van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (Rv) heeft gehandeld door te verzwijgen dat de auto in oktober 2017 in beslag is genomen door MBFS vanwege een betalingsachterstand van de leasetermijnen. Ook betwist Stern dat [eiser] schade heeft geleden.
3.4.
MBFS betwist dat zij schadeplichtig is jegens [eiser] , alleen al omdat op grond van haar algemene voorwaarden is overeengekomen dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden. Ook betwist MBFS dat [eiser] schade heeft geleden door haar toedoen, net als het bestaan en de omvang van de gestelde schadeposten. Daarnaast voert MBFS aan dat een grond ontbreekt waarop [eiser] de door hem gedane aanbetaling en leasetermijnen kan terugvorderen. Verder heeft [eiser] niet voldaan aan zijn stelplicht. MBFS voert tevens aan dat vernietiging van de leaseovereenkomst niet mogelijk is, omdat MBFS die overeenkomst al in oktober 2017 heeft ontbonden wegens een betalingsachterstand van [eiser] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
MBFS vordert – samengevat – dat [eiser] bij uitvoerbaar te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan MBFS van € 6.823,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 maart 2018, en in de (proces)kosten.
3.7.
MBFS legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij door de betalingsachterstand van [eiser] de leaseovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en daarbij op grond van haar algemene voorwaarden recht heeft op schadevergoeding van [eiser] . De schadeposten bestaan uit het openstaande bedrag over oktober 2017 (€ 403,81), het totaalbedrag dat [eiser] zonder de ontbinding tot het einde van de leaseovereenkomst had moeten betalen (€ 21.864,43), de vertragingsrente over de periode van inbeslagname van het voertuig tot de verkoop ervan (€ 999,05) en de gemaakte kosten voor inbeslagname
(€ 655,88). Op het totale bedrag van deze schadeposten wordt de opbrengst door verkoop van de auto (€ 17.100,01) in mindering gebracht, zodat per saldo € 6.823,16 wordt gevorderd.
3.8.
[eiser] voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel in dagvaardingsprocedures luidt dat de rechter van de woon- of vestigingsplaats van gedaagde relatief bevoegd is kennis te nemen van een geschil (artikel 99 Rv). In het onderhavige geval zou toepassing van voornoemd wetsartikel inhouden dat de rechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bevoegd is, nu MBFS en Stern beiden (statutair) zijn gevestigd in Utrecht. [eiser] beroept zich echter op de forumkeuze van Stern als opgenomen in artikel 12 van haar algemene voorwaarden, waarin is opgenomen dat een geschil met een contractspartij aan de rechtbank Amsterdam kan worden voorgelegd. [eiser] beroept zich daarnaast op artikel 107 Rv, dat bepaalt dat indien een rechter ten aanzien van één van de gezamenlijk in een geding betrokken gedaagden bevoegd is, die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd is. MBFS en Stern hebben beiden ermee ingestemd dat deze rechtbank kennis neemt van het geschil, zodat de rechtbank Amsterdam zich relatief bevoegd verklaart voor behandeling en beoordeling van onderhavige vorderingen.
in conventie
4.2.
De vorderingen van [eiser] komen in de kern erop neer dat hij stelt dat hij dacht een goed functionerende Mercedes te hebben gekocht, maar dat na levering is gebleken dat het voertuig ernstige gebreken bevat. Stern wist of behoorde te weten dat het een schadeauto was, waaraan was gerommeld voordat deze aan [eiser] werd verkocht. [eiser] stelt ook dat Stern hem vóór de koop ten onrechte heeft voorgehouden dat de auto is gebouwd in Nederland in 2015 en dat hij deze kocht na de eerste eigenaar. Later is duidelijk geworden dat de auto bouwjaar 2014 heeft, was geïmporteerd uit Duitsland en niet van de eerste eigenaar kwam. Volgens [eiser] is primair sprake van bedrog dan wel dwaling aan de zijde van Stern, omdat Stern onjuiste informatie heeft verschaft en relevante informatie heeft achtergehouden. Subsidiair betreft het een non-conforme auto, dan wel is Stern toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de auto niet de eigenschappen bezit die [eiser] gelet op de verkoopprijs en de mededelingen van Stern had mogen verwachten.
4.3.
Van bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 1 en lid 3 BW is onder meer sprake wanneer de ene partij de andere met een opzettelijk gedane onjuiste mededeling of het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie beweegt tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling.
4.4.
Op grond van artikel 6:228 lid 1 sub a BW wordt dwaling aangenomen indien voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst door de wederpartij een inlichting is verstrekt die een onjuiste voorstelling van zaken heeft veroorzaakt, en die overeenkomst niet zou zijn aangegaan bij het kennen van de eigenlijke situatie. Uit sub b van hetzelfde wetsartikel volgt dat op een contractspartij een mededelingsplicht kan rusten. In dat kader is van belang of deze partij informatie kende of behoorde te kennen, waarover hij zijn wederpartij had behoren in te lichten omdat de wederpartij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten.
4.5.
De rechtbank overweegt dat [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting van Stern onvoldoende heeft gesteld dat de auto ten tijde van de koop gebrekkig was. Uit het schadehistorie formulier blijkt dat de auto – vóórdat deze aan [eiser] werd verkocht – slechts een klein onderhoud heeft gehad in oktober 2014. Ook uit het digitaal servicebericht, dat een overzicht geeft van de door Stern uitgevoerde servicewerkzaamheden voorafgaand aan de koop, blijkt niet van zodanige handelingen dat kan worden aangenomen dat de auto een schadeauto betreft. Het RDW heeft in haar rapport van 21 juli 2017 de auto weliswaar afgekeurd, echter kan daarmee niet worden vastgesteld dat de auto gebreken vertoonde toen deze aan [eiser] werd verkocht en geleverd in januari en februari 2017. Verder is niet komen vast te staan dat [eiser] vóór 23 juni 2017 bij Stern heeft geklaagd over de gestelde gebreken, zoals het scheeftrekken van het stuur en het slecht schakelen. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat [eiser] op enig moment tussen de levering in februari 2017 en het klagen bij Stern in juni 2017 zelf schade aan het voertuig heeft veroorzaakt. Dat [eiser] op 22 juni 2017 de banden opnieuw heeft (moeten) laten uitlijnen, leidt niet tot een ander oordeel. Evenmin wordt [eiser] gevolgd in zijn stelling dat het voertuig een schadeauto moet zijn omdat de ANWB op 13 juli 2017 een kilometerstand van ongeveer 20.000 kilometer méér heeft gemeten ten opzichte van het levermoment van de auto. Het meetmoment van de ANWB was ruim vijf maanden na de levering in februari 2017, waardoor moet worden aangenomen dat het verschil in kilometers is toe te schrijven aan het gebruik door [eiser] , met name omdat [eiser] sinds de levering intensief gebruik heeft gemaakt van het voertuig in de uitoefening van zijn beroep als taxichauffeur. Het voorgaande betekent dat niet kan worden vastgesteld dat Stern relevante informatie heeft achtergehouden voor [eiser] , zodat geen sprake kan zijn van schending van een mededelingsplicht aan de zijde van Stern.
4.6.
Daarnaast is niet gebleken dat Stern [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst (opzettelijk) onjuiste informatie heeft verschaft over de auto. Stern betwist dat zij mededelingen heeft gedaan over de historie of de herkomst van de auto en daarmee heeft [eiser] zijn stelling dat hij is afgegaan op bepaalde onjuiste mededelingen onvoldoende gemotiveerd gesteld. Omdat [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn standpunt – dat dáárom de koopovereenkomst dient te worden vernietigd – rust op [eiser] de bewijslast van de stelling. [eiser] is niet erin geslaagd dat bewijs te leveren. Bovendien blijkt uit de koopovereenkomst en het digitaal servicebericht dat de auto is toegelaten in april 2014, hetgeen erop wijst dat de auto niet kan zijn gebouwd in 2015. Ook kan het [eiser] niet baten dat hij stelt te zijn uitgegaan van de in het servicebericht onjuist vermelde kilometerstand, zijnde 69.202 kilometer, terwijl de daadwerkelijke kilometerstand ten tijde van de koop een kilometerstand van 65.329 kilometer kende. Het werkelijk aantal gereden kilometers ten tijde van de koop is immers gunstiger geweest dan de kilometerstand waarvan [eiser] is uitgegaan, zodat niet kan worden aangenomen dat [eiser] bij een juiste voorstelling van die omstandigheid de koopovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
4.7.
De primaire vorderingen van [eiser] worden afgewezen, nu de rechtbank oordeelt dat geen sprake is van bedrog of dwaling aan de zijde van Stern.
4.8.
Voor de subsidiaire vorderingen van [eiser] staat de vraag centraal of sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 lid 1 BW of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door Stern, omdat [eiser] stelt dat gelet op de verkoopprijs van het voertuig en de door Stern gedane mededelingen de auto niet de eigenschappen bezit die hij mocht verwachten.
4.9.
In artikel 9 lid 3 van de algemene voorwaarden van Stern is bepaald dat de wettelijke bepalingen uit Boek 7 BW niet van toepassing zijn ingeval een contractspartij handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. [eiser] heeft bij de koop van de auto gehandeld in de uitoefening van zijn bedrijf, zodat het beroep van [eiser] op
non-conformiteit, evenals zijn beroep op artikel 6:236 sub b BW, wordt verworpen. Aan het ter zitting aangevoerde betoog van [eiser] dat de desbetreffende voorwaarden vernietigbaar zijn omdat deze niet ter hand zijn gesteld voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, wordt voorbijgegaan. Vaststaat dat de algemene voorwaarden op de achterkant van de koopovereenkomst zijn afgedrukt. Daarmee staat vast dat deze aan [eiser] ter hand zijn gesteld bíj het sluiten van de koopovereenkomst met Stern, hetgeen voldoende grond vormt voor toepasselijkheid ervan. Zelfs als zou worden uitgegaan van de stelling van [eiser] dat deze onleesbaar waren afgedrukt op de achterzijde van de koopovereenkomst – en hij aldus bij de totstandkoming geen redelijke mogelijkheid heeft gekregen om daarvan kennis te nemen – kan dat [eiser] niet baten. [eiser] heeft immers met ondertekening van de koopovereenkomst ingestemd dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de met Stern ontstane rechtsverhouding, en hij heeft ook ervoor getekend dat hij er kennis van heeft vernomen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om (ten overvloede) te overwegen dat [eiser] bij dagvaarding een beroep heeft gedaan op de forumkeuze als vermeld in artikel 12 van de algemene voorwaarden van Stern, om onderhavig geschil aan deze rechtbank te kunnen voorleggen (zie rechtsoverweging 4.1). Daarmee heeft [eiser] erkend dat de algemene voorwaarden van Stern van toepassing zijn en ook daarnaar gehandeld.
4.10.
De stelling dat Stern toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst houdt evenmin stand. Zoals in het hiervoor overwogene in rechtsoverweging 4.5 is niet gebleken dat de auto met gebreken aan [eiser] is verkocht en geleverd, en heeft Stern haar mededelingsplicht niet geschonden. Ook is niet gebleken van onjuist gedane mededelingen door Stern (zie rechtsoverweging 4.6). Daarmee heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat en waarom de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, zodat niet kan worden aangenomen dat Stern toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.11.
Nu de rechtbank heeft overwogen dat de koopovereenkomst met Stern niet kan worden ontbonden of vernietigd en de eisen tegen MBFS onder die voorwaarde zijn ingesteld, behoeft de beoordeling van de vorderingen tegen MBFS geen verdere bespreking.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.13.
De kosten aan de zijde van Stern worden begroot op:
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.357,50(2,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.399,50
4.14.
De kosten aan de zijde van MBFS worden begroot op:
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.357,50(2,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.399,50
4.15.
De nakosten aan de zijde van Stern c.s. worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
in reconventie
4.16.
MBFS stelt dat [eiser] is gehouden tot betaling van een schadevergoeding aan MBFS als gevolg van de voortijdige ontbinding van de leaseovereenkomst. Volgens MBFS was zij op grond van artikel 13.1 van haar algemene voorwaarden gehouden tot buitengerechtelijke ontbinding, omdat [eiser] zijn financiële verplichtingen uit hoofde van de leaseovereenkomst niet (tijdig) was nagekomen. MBFS stelt om die reden ingevolge artikel 13.4 van de algemene voorwaarden recht te hebben op betaling van de achterstallige leasetermijn over oktober 2017 (€ 403,81), het totaalbedrag van de nog te vorderen leasetermijnen als de leaseovereenkomst niet zou zijn ontbonden (€ 21.864,43), de kosten van inbeslagname van het voertuig (€ 655,88) en de verschuldigde vertragingsrente van 1,5% per maand ex artikel 3 van de algemene voorwaarden over de periode van inbeslagname van het voertuig tot de verkoop ervan (€ 999,05). Met vermindering van de opbrengst van de verkoop van de auto (€ 17.100,01) komt dat uit op een totaalbedrag van
€ 6.823,16.
4.17.
Primair betwist [eiser] dat hij schadeplichtig is jegens MBFS. [eiser] voert hiertoe aan dat de leaseovereenkomst niet in stand kan blijven vanwege de door Stern onjuist verstrekte informatie en geschonden mededelingsplicht, waardoor geen grond bestaat voor de vordering van MBFS. Subsidiair voert [eiser] tot zijn verweer dat MBFS zich niet kan beroepen op de berekeningswijze als vermeld in haar algemene voorwaarden. De algemene voorwaarden zijn niet bij of voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst aan hem ter hand gesteld, zodat deze vernietigbaar zijn. Meer subsidiair voert [eiser] aan dat het gevorderde bedrag onredelijk is, omdat de auto pas een half jaar na inbeslagname is verkocht en voor een te laag bedrag.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Vastgesteld is dat Stern geen onjuiste informatie heeft verstrekt en ook niet haar mededelingsplicht heeft geschonden. Ook staat vast dat [eiser] zich middels de leaseovereenkomst heeft verbonden tot maandelijkse betaling van de leasetermijnen aan MBFS. Verder staat vast dat [eiser] de leasetermijnen over augustus, september en oktober 2017 niet of niet tijdig heeft betaald, waardoor [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Daarmee is komen vast te staan dat [eiser] schadeplichtig is jegens MBFS. Het primaire verweer van [eiser] wordt dan ook verworpen.
4.19.
Daarnaast heeft [eiser] met ondertekening van de leaseovereenkomst verklaard een exemplaar van de algemene voorwaarden van MBFS te hebben ontvangen bij of voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst, en daarmee te hebben ingestemd. Dat betekent dat de algemene voorwaarden van MBFS van toepassing zijn op de leaseovereenkomst. MBFS heeft gelet op die algemene voorwaarden voldoende gemotiveerd gesteld dat zij als gevolg van de voortijdige ontbinding van de leaseovereenkomst aanspraak maakt op een schadevergoeding.
4.20.
De gevorderde schadeposten ten aanzien van de (achterstallige) leasetermijn(en) en de kosten van inbeslagname zijn voldoende gemotiveerd gesteld en zullen worden toegewezen. De gevorderde vertragingsrente groot € 999,05 wordt echter afgewezen. Niet valt in te zien waarom de auto pas in maart 2018 is verkocht als de auto al in oktober 2017 in beslag is genomen. Dat het langere tijdsverloop komt door allerlei reclamaties aan de zijde van [eiser] , heeft MBFS tegenover de betwisting van [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat MBFS onevenredig lang heeft gewacht met het verkopen van het voertuig, zodat de vertragingsrente niet toewijsbaar is.
4.21.
Uit de door MBFS overgelegde e-mail van 5 maart 2018 (productie 6 van haar conclusie van antwoord tevens eis in reconventie) blijkt dat vóór verkoop van het voertuig op 6 maart 2018 al eerder een bod is uitgebracht van € 20.700,00, aldus hoger dan de uiteindelijke verkoopprijs van € 17.100,01. Ter zitting is gebleken dat MBFS volgens haar eigen richtlijnen geen auto’s per veiling verkoopt als er slechts één bieder is geweest. MBFS heeft om die reden het hogere bod afgeslagen. Dat MBFS de regel hanteert dat een voertuig niet mag worden verkocht bij één uitgebracht bod is echter een omstandigheid die voor rekening van MBFS komt en kan [eiser] aldus niet worden tegengeworpen. De toegewezen schadeposten zullen dan ook worden verminderd met een bedrag van
€ 20.700,00.
4.22.
Gelet op het voorgaande is [eiser] gehouden tot betaling van een schadevergoeding aan MBFS groot € 2.224,12. De daarover gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 7 maart 2018 zal, als niet bestreden, worden toegewezen.
4.23.
Nu beide partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk worden gesteld, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van zowel Stern als MBFS tot op heden begroot op ieder € 3.399,50, ieder te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis voor Stern c.s. ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] om aan MBFS te betalen een bedrag van € 2.224,12, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 7 maart 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partijen de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. Nyman, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.