ECLI:NL:RBAMS:2020:5815

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
13.263972.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag en zware mishandeling na burenconflict

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die op 4 november 2019 in Amsterdam een vrouw met een hockeystick aanviel na een jarenlang burenconflict. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling met voorwaarden. De zaak kwam ter terechtzitting na meerdere zittingen op 9 juli, 4 september en 12 november 2020. De officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, vorderde een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling, terwijl de verdediging pleitte voor een minder zware straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, dat ernstig letsel had opgelopen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat de verdachte niet met voorbedachte rade had gehandeld. Het slachtoffer had blijvende schade opgelopen door de mishandeling, waaronder een geamputeerde pink. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die in totaal €39.929,55 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien zijn psychische stoornissen en het risico op herhaling van geweld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.263972.19
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.263972.19
Datum uitspraak: 26 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [naam]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9 juli, 4 september en 12 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J.J. Schutte en van wat verdachte en zijn raadslieden mr. A.H.J. Bals (op de zitting van 9 juli 2020) en mr. T.J.F. Wassenaar (op de zitting van 12 november 2020) naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. drs. C.J. Nierop (op de zitting van 9 juli 2020) en mr. M.C. van Megen (op de zitting van 12 november 2020) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 november 2019 heeft schuldig gemaakt aan
poging moord, dan wel doodslag, dan wel, al dan niet met voorbedachten rade, zware mishandeling, door [slachtoffer] met een hockeystick op het hoofd te slaan;
zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, door [slachtoffer] met een hockeystick op haar handen te slaan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de poging tot moord niet bewezen, omdat niet blijkt dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging doodslag kan wel worden bewezen, gelet op de gedeeltelijke bekentenis van verdachte, de aangetroffen bloedsporen, de getuigenverklaringen en de letselverklaringen. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de klappen met de hockeystick op haar hoofd zou komen te overlijden.
Ook ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde ontbreekt de voorbedachte raad, zodat verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken. De onder 2. subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling kan daarentegen wel worden bewezen, gelet op het sterke causale verband tussen de handelingen van verdachte en het ontstane letsel aan de handen. Wel is sprake van een voortgezette handeling tussen de twee feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, omdat niet blijkt dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging doodslag en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 juli 2020 verklaard dat hij [slachtoffer] slechts twee klappen heeft gegeven met de hockeystick en dat dit overigens ook plaatsvond in het portiek van haar woning en niet in het tunneltje.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 4 november 2019 heeft een zeer ernstig incident plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer] . Voorafgaand aan dit incident was al jarenlang sprake van een slepend burenconflict tussen enerzijds verdachte en zijn vrouw en anderzijds [slachtoffer] en haar man. Alleen al tussen 2015 en 2019 zijn, door beide kanten, meerdere aangiften en meldingen gedaan bij de politie. Deze hoogoplopende burenruzie is op een trieste wijze geëindigd, namelijk met een incident waarbij [slachtoffer] zwaargewond is geraakt aan haar hoofd en handen.
Op 4 november 2019 loopt [slachtoffer] , met haar kinderen van 5, 7 en 9 jaar oud en zelf 23 weken zwanger, van de basisschool naar huis. Als ze bijna thuis zijn, loopt het gezin door een tunneltje tussen de Barbusselaan en de [adres woning] . Zij lopen richting het speelhofje dat leidt naar het portiek van hun woning aan de [adres woning] . In dat tunneltje treffen zij verdachte, met zijn dochter achterop de fiets. Hij heeft een hockeystick bij zich.
De rechtbank kan slechts gissen naar de precieze aanleiding van wat daarna gebeurde, maar naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte daar, in het tunneltje, [slachtoffer] op haar hoofd slaat met de hockeystick. Door een getuige wordt namelijk gezien dat verdachte met een hockeystick het tunneltje in fietst en dat [slachtoffer] even later het tunneltje uitrent, achtervolgd door verdachte, die nog steeds een hockeystick in zijn handen heeft. In het tunneltje raakt verdachte [slachtoffer] twee keer op haar hoofd, waarna zij wegrent. De dochters van [slachtoffer] zien dit voorval gebeuren en leggen even later aan de politie uit wat er gebeurd is. Verdachte rent achter haar aan en blijft haar slaan, waarbij hij haar raakt op het hoofd en op haar handen, waarmee [slachtoffer] de klappen op haar hoofd probeert af te weren. Twee buurmeisjes van [slachtoffer] zijn hier getuige van en melden dit direct bij hun vader via de portofoon van het portiek. De buurman hoort zijn dochters via de portofoon gillen “hij slaat haar, hij slaat haar dood!” [slachtoffer] rent haar portiek in en ook daar komt verdachte achter haar aan, waarbij hij haar blijft slaan met de hockeystick. Op enig moment, als [slachtoffer] het bewustzijn is verloren, houdt hij op met slaan. De eerdere getuige ziet dat verdachte het portiek uit loopt, op de fiets stapt bij zijn dochter, die nog steeds achterop zit, en naar huis gaat. Kort hierna ontfermt de buurman zich over [slachtoffer] en ziet hij overal bloed op de muren en de vloer van het portiek. Even later wordt in zijn woning een bebloede hockeystick aangetroffen, waarvan uit DNA onderzoek is gebleken dat het bloed van [slachtoffer] afkomstig is.
[slachtoffer] heeft door dit feit ernstig letsel opgelopen. Niet alleen heeft zij een breuk in haar schedel opgelopen, maar ook zijn haar handen voor een groot deel verbrijzeld. Ondanks intensieve medische behandelingen is bovendien de linkerpink van [slachtoffer] geamputeerd.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij door de man van [slachtoffer] zou zijn geprovoceerd voorafgaan aan het incident. Bovendien droeg hij de hockeystick de laatste tijd steeds bij zich op straat, uit angst voor [slachtoffer] en haar man. Hij is haar dus niet bewust met een hockeystick op gaan zoeken, aldus verdachte. De rechtbank merkt op dat van een provocatie voorafgaand aan het feit, zoals door verdachte naar voren is gebracht, niets is gebleken. De rechtbank kan echter evenmin vaststellen, zoals door [slachtoffer] is opgeworpen, dat verdachte haar in het tunneltje heeft opgewacht met de hockeystick. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte volgens een vooropgezet plan heeft gehandeld. Dit maakt dat de ‘voorbedachte raad’ niet kan worden bewezen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken voor de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2. primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade.
Het is naar het oordeel van de rechtbank echter overduidelijk dat [slachtoffer] door de klappen op het hoofd het leven had kunnen verliezen. Daarbij is van belang dat verdachte heeft geslagen met een hard voorwerp, in dit geval een hockeystick. Ook speelt mee dat het hoofd het kwetsbaarste onderdeel is van het menselijk lichaam. Zeker bij harde klappen is er een aanmerkelijke kans op dodelijk (hersen)letsel. Deze kans heeft verdachte ook welbewust aanvaard, omdat hij meerdere keren op het hoofd heeft geslagen. Dat het bij enkele klappen op het hoofd is gebleven, is bovendien enkel te wijten aan het feit dat [slachtoffer] haar hoofd heeft beschermd met haar handen. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ook is bewezen dat verdachte bij het slaan met de hockeystick de handen van [slachtoffer] heeft geraakt. Dat levert een zware mishandeling op, gelet op de aard en ernst van het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. De rechtbank wijst hierbij met name op de verbrijzelde pink die moest worden geamputeerd, maar ook op de vele andere breuken en verbrijzelde botten in de handen. Hierdoor heeft zij blijvende schade aan haar handen opgelopen. De onder 2 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling is dan ook eveneens wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 4 november 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een hockeystick tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
op 4 november 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de handen en een afgestorven/verbrijzelde pink heeft toegebracht door meermalen met een hockeystick op de handen en vingers vanvoornoemde [slachtoffer] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden

6.Strafbaarheid van verdachte

Het is de vraag in hoeverre het feit aan verdachte kan worden toegerekend. Verschillende deskundigen hebben zich over deze vraag uitgelaten en hierover geadviseerd. De rechtbank zal de opgemaakte rapporten hier bespreken.
Uit de Pro Justitia-rapportage (psychiatrisch onderzoek) van 4 juli 2020, opgesteld door psychiaters S. Rakhshandehroo en T.A. Wouters leidt de rechtbank het volgende af.
Bij verdachte zijn een licht verstandelijke beperking en een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. Daarnaast worden bij hem een persoonlijkheidsverandering en een neurocognitieve stoornis (met beperkte ernst) vastgesteld, beide als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) na een traumatisch herseninfarct. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren al deze psychische stoornissen en verstandelijke handicaps aanwezig. Geadviseerd wordt (op een vijfpuntschaal) de ten laste gelegde feiten in een sterk verminderde mate toe te rekenen. Mede vanuit zijn beperkingen was verdachtes psychische toestand ten tijde van de tenlasteleggingen instabiel en handelde hij impulsief en gewelddadig. Verder beschikte verdachte vanuit zijn licht verstandelijke beperking en de persoonlijkheidsveranderingen over onvoldoende probleemoplossende vaardigheden om het burenconflict constructief aan te pakken.
Uit de Pro Justitia-rapportage (psychologisch onderzoek) van 1 juli 2020, opgesteld door klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog L.E.E. Ligthart leidt de rechtbank het volgende af.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een uitgebreide neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel. Daarnaast is er sprake van een lichte verstandelijke beperking en persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening. Dit alles was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De tenlastegelegde feiten kunnen deels vanuit de gediagnosticeerde ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verklaard worden. Er was bij verdachte sprake van NAH wat er toe heeft geleid dat hij sterk persevereert op het incident waar hij zijn buurman als opdrachtgever van verdenkt en van de onheuse bejegening van zijn familieleden. Hij raakt daarop gefixeerd en ook op het onrecht hem door justitie in zijn ogen in dit verband aangedaan zou zijn. De persoonlijkheidsveranderingen faciliteren daarbij toegenomen impulsiviteit, gebrek aan empathie/sociaal invoelend vermogen en gebrek aan zelfreflectie. Onder stress kan hij niet meer adequaat functioneren. De beperkte verstandelijke vermogens van verdachte hebben dit effect waarschijnlijk verergerd. Bij verstandelijke beperkingen is er vaak sprake van een grote veldafhankelijkheid, hetgeen wil zeggen dat personen met een dergelijke beperking gemakkelijk en ongefilterd door situaties in de omgeving beïnvloed worden. Met name het gebrek aan overzicht en het gemakkelijk overvraagd worden door beperkte verstandelijke capaciteit speelt hier een rol van betekenis. Door de combinatie van stoornissen NAH en beperkte intelligentie was verdachte beperkt in zijn keuzevrijheid. Er worden bij verdachte verder geen aanwijzingen gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis, wel is er sprake van een vermijdende coping die mogelijk het effect van de agressieve uitbarsting versterkt heeft. Bij toepassing van de vijfpuntschaal zou er sprake zijn van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Uit de Pro Justitia-rapportage (neurologisch onderzoek) van 1 juli 2020, opgesteld door gedragsneuroloog C. Jonker leidt de rechtbank het volgende af.
Er is sprake van hersenorganisch lijden, in het bijzonder een dysexecutief syndroom als gevolg van het herseninfarct in 2013. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. Door het hersenorganisch lijden was verdachte gefixeerd geraakt op het onrecht dat hem was aangedaan en bleef hij persevereren op de mishandeling van zijn zoon en de belaging van zijn dochter. Als gevolg van het dysexecutief syndroom (dat in belangrijke mate veroorzaakt is door de hersenschade) had verdachte onvoldoende overzicht over de situatie, was hij beperkt in zijn oordeelsvermogen en reageerde hij impulsief. Het lijkt derhalve aannemelijk dat verdachte, als gevolg van het hersenorganisch lijden beperkt was in zijn keuzevrijheid.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies ten aanzien van de stoornissen en geestesgesteldheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte dan ook sterk verminderd toerekeningsvatbaar achten, waardoor de bewezenverklaarde feiten hem niet geheel kunnen worden toegerekend.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1. subsidiair en 2. subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, voor de duur van twee jaar met een proeftijd van vijf jaar.
Subsidiair, mocht de rechtbank niet meegaan in de maatregel van terbeschikkingstelling (met voorwaarden), vordert de officier van justitie dat aan verdachte een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan drie jaar voorwaardelijk met voornoemde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van vijf jaar.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet wordt geadviseerd door de deskundigen en dat daarom moet worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Verder heeft de verdediging verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Het oordeel van de rechtbank - Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 februari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, mede, maar niet geheel, onder invloed van zijn stoornis, een afschuwelijk feit gepleegd. Op klaarlichte dag heeft hij een zwangere moeder, in het bijzijn van haar jonge kinderen en terwijl zijn eigen jonge dochter nog achterop zijn fiets zat, aangevallen met een hockeystick. Hierbij heeft hij geprobeerd haar veelvuldig op het hoofd te slaan. Na haar twee keer op het hoofd te hebben geraakt heeft hij haar ook nog meerdere malen op haar handen geslagen. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en enkel en alleen door het afweren met haar handen heeft zij erger kunnen voorkomen. Desalniettemin heeft zij ernstig letsel opgelopen, waarvan zij haar hele leven de gevolgen van zal ondervinden. Zo moet zij een pink missen en ervaart zij nog elke dag pijn en verminderde kracht in haar handen. Tijdens hersteloperaties kon zij bovendien nauwelijks worden verdoofd wegens haar zwangerschap en zij kon haar, gelukkig in goede gezondheid geboren, baby niet goed verzorgen door de breuken in haar handen. Tot op de dag van vandaag ervaart zij gevoelens van angst, achterdocht en onveiligheid. Ook de impact op de kinderen van het slachtoffer kan nauwelijks worden overschat. Zij hebben moeten aanschouwen hoe hun moeder door verdachte volledig in elkaar werd geslagen en ook zij hebben moeten vrezen dat hun moeder dit niet zou overleven. Verder merkt de rechtbank op dat de handelingen van verdachte op klaarlichte dag op straat hebben plaatsgevonden, waarbij ook andere (jonge) buurtkinderen van dicht bij getuige zijn geweest van de ernstige mishandeling. Een van de buurmeisjes had zelfs het bloed van het slachtoffer op haar gezicht. Ook deze kinderen zullen ongetwijfeld nog lang de herinnering aan deze afschuwelijke gebeurtenis bij zich dragen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Uit de onder rubriek 6. besproken rapportages komt naar voren dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, een conclusie die de rechtbank onderschrijft.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad, de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid en de persoon van de verdachte, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden.
7.3.2
Het oordeel van de rechtbank - Terbeschikkingstelling met voorwaarden
De rechtbank herhaalt dat bij verdachte sprake is van verschillende stoornissen en meervoudige problematiek. Deze stoornissen zijn nog niet behandeld of geadresseerd, waarbij de rechtbank met name wijst op de posttraumatische stressstoornis en het niet aangeboren hersenletsel. De aard van de problematiek en het feit dat verdachte onder invloed van zijn stoornissen zó is ontspoord, doet vrezen voor de toekomst. De rechtbank wijst hierbij op die gevallen waarin verdachte in een stresserende situatie terechtkomt, waardoor hij niet meer adequaat functioneert en impulsief handelt, met een gebrek aan empathie en zelfreflectie en met gewelddadig gedrag tot gevolg. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld, zodat hij problemen waarmee hij in het dagelijks leven geconfronteerd wordt, leert op te lossen in plaats van dat hij zijn toevlucht zoekt in geweld. Vervolgens is het de vraag in welk kader die behandeling moet plaatsvinden. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze dient plaats te vinden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling (met voorwaarden), terwijl de verdediging vindt dat kan worden volstaan met het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf (met bijzondere voorwaarden). Hierbij speelt het recidiverisico een cruciale rol. Immers, hoe hoger het risico op herhaling, des te belangrijker dat verdachte ook daadwerkelijk de behandeling krijgt die hij nodig heeft.
Uit de beantwoording van een aanvullende vraagstelling van 28 oktober 2020, opgesteld door S. Rakhshandehroo, L.E.E. Ligthart en T. Wouters leidt de rechtbank het volgende af.
Ongeacht het scenario in aanloop naar het delict wordt het recidiverisico als matig ingeschat. Binnen de context van de alsmaar hoger oplopende spanningen, ten gevolge van het forse burenconflict, en vanuit zijn chronisch psycho-getraumatiseerde toestand, met daarnaast zijn beperkt vermogen tot oplossingsgerichte copingsvaardigheden in het licht van zijn verstandelijke beperking en niet-aangeboren hersenletsel, zou verdachte als het ware vroeg of laat tot impulsgestoord handelen over gaan.
De rechtbank merkt op dat zowel de psychiaters als de psycholoog komen tot een matig recidiverisico en hebben geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank stelt voorop dat bij de strafoplegging de bescherming van de maatschappij centraal staat. Gelet op dit belang acht de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte zonder adequate behandeling terugkeert in de maatschappij, omdat sprake is van een stoornis die onder bepaalde omstandigheden zorgt voor agressief en gewelddadig gedrag. De rechtbank is verder van oordeel dat het kader van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf (met een behandeling als bijzondere voorwaarde) te vrijblijvend is. Immers, als verdachte, mogelijk mede onder invloed van zijn stoornis, besluit niet langer zijn behandeling te willen voortzetten, kan daarop enkel worden gereageerd door de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen. Dit heeft tot gevolg dat verdachte uiteindelijk, na het uitzitten van deze voorwaardelijke straf, onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Dit scenario is, gelet op het recidiverisico op gewelddadig gedrag, onaanvaardbaar. Om die reden is een stevig forensisch kader noodzakelijk, zoals dat in de maatregel van terbeschikkingstelling (met voorwaarden) kan worden geboden. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze maatregel niet moet worden gezien als een laatste redmiddel (of een ‘ultimum remedium’, zoals door de verdediging naar voren is gebracht), maar juist als de in dit geval best passende reactie (ook wel ‘optimum remedium’). Immers, door het opleggen van deze maatregel kan verdachte, ook als hij zich niet aan de voorwaarden houdt, worden behandeld, iets waar hij zelf uiteindelijk ook bij gebaat is. Tegelijkertijd wordt de maatschappij beschermd tegen een ernstig gestoorde persoon die onbehandeld terugkeert in de samenleving, met alle risico’s van dien. Om die reden zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen, zodat hij een adequate behandeling zal ondergaan, waarna hij kan terugkeren in de maatschappij. Hierbij merkt de rechtbank op dat de behandeling in elk geval gericht moet zijn op zijn agressieregulatie, nu uit het feitencomplex naar voren is gekomen dat verdachte, mede onder invloed van zijn stoornissen, buitensporig agressief en gewelddadig kan reageren.
Mede aangezien het bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, dient verdachte dan ook ter beschikking gesteld te worden.
Uit het reclasseringsadvies van 25 september 2020 leidt de rechtbank het volgende af.
De reclassering acht een reclasseringstoezicht in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden haalbaar en uitvoerbaar. Over de haalbaarheid kan genoemd worden dat verdachte heeft aangegeven zijn medewerking te verlenen en hij is in staat zich aan voorwaarden te houden. De reclassering acht de maatregel uitvoerbaar omdat er behandelingen beschikbaar zijn die passend zijn bij de problematiek van verdachte en waarmee ingezet kan worden op recidivebeperking.
De reclassering adviseert de volgende voorwaarden, die door de rechtbank ook zullen worden opgelegd:
  • Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
  • Als de reclassering dat nodig acht, werkt verdachte mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
  • Verdachte begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Verdachte overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist.
Aanvullende voorwaarden:
  • Verdachte werkt mee aan een ambulant behandeltraject bij de forensische polikliniek van Amsta of een soortgelijke instelling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Verdachte neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, voorgeschreven medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten.
  • Verdachte werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last.
  • Verdachte geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
  • Verdachte geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
  • Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
  • Verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
Verder acht de rechtbank een contactverbod noodzakelijk, gelet op de wijze waarop het delict tot stand is gekomen.
De rechtbank zal aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank wijst hierbij op de onder 1. subsidiair bewezenverklaarde poging tot doodslag en de onder 2. subsidiair bewezen zware mishandeling, beide gepleegd tegen het slachtoffer [slachtoffer] . Gelet op de ernst van de feiten, de bevindingen van de rapporteurs ten aanzien van de persoon van de verdachte en de conclusies die de rechtbank daar zelf uit heeft getrokken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Dit heeft twee gevolgen.
Ten eerste zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit maakt dat de behandeling en begeleiding doorgang kan hebben, ook als verdachte of het openbaar ministerie eventueel hoger beroep tegen het vonnis zou aantekenen.
Ten tweede heeft dit tot gevolg dat de maatregel langer kan duren dan vier jaar, omdat het cruciaal is dat verdachte eerst wordt behandeld, zodat het recidiverisico op geweldsfeiten wordt ingedamd, voordat hij kan terugkeren in de maatschappij.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank – Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Hockeystick – 5831856
1. STK pepperspray – 5831781
Verbeurdverklaring
De hockeystick behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder rubriek 4 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu het busje pepperspray is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
7.3.5
Het oordeel van de rechtbank – De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De vordering tot vergoeding van materiële schade
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 15.156,19 aan vergoeding van materiële schade en € 55.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. Zo zouden de verhuiskosten te hoog zijn ingeschat, omdat sprake is van een forfaitair bedrag van maximaal € 5.910,-.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het slachtoffer als gevolg van het feit twee keer heeft moeten verhuizen. Er zullen dan ook twee keer verhuiskosten worden toegekend. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het forfaitaire bedrag, maar merkt daarbij op dat dit bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd. Waar het bedrag in 2017 nog € 5.910,- bedroeg, daar geldt voor een verhuizing tussen 28 februari 2019 en 28 februari 2020 een bedrag van € 6.095,-. Voor verhuizingen vanaf 29 februari 2020 geldt een forfaitair bedrag van € 6.253,-. De rechtbank kan niet precies vaststellen wanneer de benadeelde partij is verhuisd. Het is echter aannemelijk dat één van de verhuizingen tussen 4 november 2019 en 28 februari 2020 heeft plaatsgevonden. Verder is het aannemelijk dat de tweede verhuizing na 28 februari 2020 heeft plaatsgevonden. Om die reden zal de rechtbank aan verhuiskosten een vergoeding toekennen van 6.095 + 6.253 = € 12.348,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 14.929,55 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Het toegewezen bedrag bestaat uit de volgende posten:
  • Beschadigde kleding : € 910,-
  • Schade door verblijf in ziekenhuis : € 120,-
  • Ziekenhuiskosten : € 385,-
  • Verhuiskosten : € 12.348,-
  • Reiskosten school kinderen na verhuizing : € 712,80
  • Kosten ter vaststelling van schade : € 453,75
Ook zullen de reis- en verletkosten (€ 68,64), als proceskosten, worden toegekend.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn/haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de hoogte van vergoeding van immateriële schade zowel een bedrag gevorderd voor het lichamelijk letsel, als voor het psychisch leed. De rechtbank is van oordeel dat deze niet van elkaar kunnen worden gescheiden. De rechtbank zal dan ook één vergoeding van immateriële schade opleggen. Hierbij heeft de rechtbank ook gekeken naar de uitspraken die door de raadsvrouw van de benadeelde partij zijn aangehaald (waarbij de rechtbank opmerkt dat in die gevallen evenmin een onderscheid is gemaakt tussen geestelijk en fysiek letsel). Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding van immateriële schade naar billijkheid op € 25.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1. subsidiair en 2. subsidiair bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 39.929,55 (negenendertigduizend negenhonderdnegenentwintig euro en vijfenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van vergoeding. Dit bedrag bestaat uit de materiële schade, minus de proceskosten, vermeerderd met de toegekende vergoeding van immateriële schade.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38e, 45, 56, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag
en
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair bewezenverklaarde:
Zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat veroordeelde
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
Als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
Veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist.
Aanvullende voorwaarden:
Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject bij de forensische polikliniek van Amsta of een soortgelijke instelling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, voorgeschreven medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten.
Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last.
Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
Veroordeelde mag op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdrachtaan
Reclassering Nederlandtoezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveeltdat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart verbeurd:
1. STK Hockeystick – 5831856
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK pepperspray – 5831781
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 14.929,55 (veertienduizend negenhonderdnegenentwintig euro en vijfenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 68,64 (achtenzestig euro en vierenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van vergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen € 39.929,55 (negenendertigduizend negenhonderdnegenentwintig euro en vijfenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van vergoeding. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 234 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2020.