ECLI:NL:RBAMS:2020:5807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
13/185289-20 + 15/042894-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met vrijspraak van poging tot zware mishandeling en het dragen van een kromzwaard

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en het dragen van een kromzwaard. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 16 juli 2020 in een café in Amsterdam, waar de verdachte in conflict raakte met de aangeefster. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de zwaardere aanklachten. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de betrokkenen tegenstrijdig waren en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte de aangeefster met een zwaard had geslagen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling en het dragen van een kromzwaard, maar achtte wel bewezen dat de verdachte de aangeefster met de vlakke hand in het gezicht had geslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op, met aftrek van het voorarrest, en wijzigde de voorwaarden van de reeds lopende reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/185289-20 + 15/042894-20 (
TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.P. Holthuis en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.J. de Groot naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] op 16 juli 2020 in Amsterdam;
subsidiair:
mishandeling van [slachtoffer] op 16 juli 2020 in Amsterdam;
2.
dragen van een kromzwaard op 16 juli 2020 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van zowel het onder feit 1 primair als feit 2 ten laste gelegde. Hij heeft de daarvoor in zijn ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
Dat verdachte met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde zou hebben gehandeld uit zelfverdediging is volgens de officier van justitie niet aannemelijk. De officier van justitie merkt op dat de verklaringen van verdachte over het voorval wisselend zijn. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat de vrouw hem met het flesje sloeg, ter terechtzitting zegt verdachte dat het de man was die dat deed. Verdachte is na het incident op straat met een hoofdwond aangetroffen. Waar verdachte die wond precies heeft opgelopen is niet duidelijk geworden. Wel staat vast dat verdachte met een zwaard uit het café wegliep. Aangeefster zegt dat zij door verdachte is geslagen in haar gezicht, dat zij zag dat verdachte in zijn linkerhand een barkruk vast had en in zijn rechterhand een zwaard, maar dat zij niet heeft kunnen zien waarmee verdachte haar sloeg. Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster heeft geslagen. De verbalisanten vermoeden dat aangeefsters letsel door het slaan met de platte kant van het zwaard is ontstaan. Ook volgt uit de letselverklaring dat aangeefster een scheur in haar trommelvlies heeft opgelopen, hetgeen volgens de officier van justitie beter past bij het slaan met een zwaard dan bij het slaan met de vlakke hand. De officier van justitie komt tot de conclusie dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, nu het een feit van algemene bekendheid is dat door iemand met een zwaard in het gezicht te slaan, zwaar lichamelijk letsel kan worden opgelopen. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Daarnaast heeft verdachte het zwaard bij zich gedragen, zodat ook feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde vrij te spreken. Aangeefster en haar echtgenoot hebben beiden een totaal ander verhaal van wat er precies is gebeurd. Het is vreemd dat de echtgenoot het zwaard in het geheel niet heeft gezien, terwijl hij ten tijde van het incident heel dicht bij verdachte en aangeefster stond. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte met het zwaard op straat liep en dat hij daarmee zwaaide naar een oudere vrouw. Het is bijzonder dat de verbalisanten het zwaard aantreffen op het terras van het café. Ook heeft aangeefster gezegd dat zij van verdachte een klap kreeg tegen de linkerkant van haar gezicht. Het is onmogelijk om met de vlakke hand te slaan als je in beide handen een voorwerp vast hebt. Volgens aangeefster hebben de agenten gezegd dat de afdruk op aangeefsters gezicht vermoedelijk door het slaan met het zwaard is ontstaan. Er is geen deskundige die dit heeft bevestigd, er is ook geen afmeting van de afdruk en er is geen medische verklaring van een arts. Het is aannemelijk dat de bloedvlekken die de verbalisanten in het gezicht van aangeefster hebben gezien afkomstig zijn van verdachte, aangezien hij degene is die gewond was.
Wel kan volgens de raadsvrouw het onder 1 subsidiair ten laste wettig en overtuigend worden bewezen verklaard.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte het zwaard slechts van aangeefster heeft afgepakt en dat dit niet kan worden aangemerkt als het dragen van een wapen als bedoeld in artikel 27 van de Wet wapens en munitie, zodat ook voor feit 2 vrijspraak dient te volgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte bevond zich op 16 juli 2020 in café [naam café] in Amsterdam. Hij had daar een drankje besteld en wilde een praatje maken met de eigenaar van het café, de man van aangeefster. Volgens aangeefster vertoonde verdachte op enig moment vervelend gedrag en is hem om die reden gevraagd het café te verlaten. Toen verdachte zijn drankje wilde afrekenen, ontstond er een ruzie tussen verdachte, aangeefster en de eigenaar. Daarbij heeft verdachte aangeefster in haar gezicht geslagen. Daarnaast heeft hij een zwaard, dat toebehoorde aan het café en dat daar hing aan de muur, op enig moment in zijn hand gehad. Verdachte is kort na het incident met een hoofdwond op straat aangetroffen. Het zwaard is in een plantenbak op het terras van het café teruggevonden.
Vrijspraak van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat zowel het onder feit 1 primair als feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Dat er op 16 juli 2020 een conflict tussen aangeefster, haar partner en verdachte is geweest, staat vast. De verklaringen lopen echter uiteen als het aankomt op het geweld dat door verdachte is toegepast en op welke manier het zwaard hierbij betrokken was.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aan het betalen was en dat hij op dat moment van de echtgenoot van aangeefster een klap op zijn hoofd kreeg met een colaflesje. Aangeefster pakte vervolgens een groot zwaard van de muur en verdachte wilde dat zwaard van aangeefster afpakken. Hij gaf aangeefster toen een klap in haar gezicht met de vlakke hand. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat niet de man, maar aangeefster hem met het flesje sloeg. Ook zei hij toen dat hij aangeefster niet heeft geslagen.
Uit de verklaring van aangeefster volgt dat verdachte een zwaard van de muur pakte en dat aangeefster dat zwaard van verdachte probeerde af te pakken. Verdachte sloeg haar toen uit het niets met zijn vlakke hand tegen de linkerkant van haar gezicht. Aangeefster heeft verklaard dat zij zag dat verdachte in zijn linkerhand een barkruk en in zijn rechterhand een zwaard vast had. Vervolgens kreeg aangeefster nog een klap in haar gezicht met een voorwerp. Zij heeft niet gezien waarmee verdachte haar sloeg, maar zij begreep van een ter plaatse gekomen verbalisant dat de door hem waargenomen afdruk in haar gezicht vermoedelijk door het slaan met de platte kant van het zwaard was ontstaan. Volgens aangeefster liep verdachte daarna met het zwaard naar buiten, sloeg hij daarmee in op het terras en zwaaide hij op straat met dat zwaard naar een oude vrouw.
De eigenaar van het café heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangeefster één of twee keer met de vlakke hand in haar gezicht sloeg. Verdachte wilde volgens hem een barkruk pakken, maar de eigenaar kon dit voorkomen door verdachte naar buiten te duwen. Dat verdachte met een zwaard zou hebben staan zwaaien, heeft de eigenaar niet gezien.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangeefster met een zwaard in haar gezicht heeft geslagen en dat het is gegaan zoals aangeefster heeft verklaard. Niet alleen de verklaringen van verdachte, maar ook de verklaringen van aangeefster en haar partner bevatten op essentiële punten verschillen, terwijl zij beiden bij het incident aanwezig waren. Ook vindt de verklaring van aangeefster onvoldoende steun in de rest van het dossier. Hoewel een ter plaatse gekomen verbalisant heeft verklaard dat de afdruk op het gezicht van aangeefster vermoedelijk door het zwaard is veroorzaakt, is niet geverbaliseerd waar deze conclusie op is gebaseerd. Ook uit de letselverklaring volgt niet zonder meer dat aangeefster met een zwaard is geslagen. Allereerst is door niemand, ook niet door aangeefster zelf, gezien dat verdachte aangeefster met een zwaard sloeg. Naar dit scenario heeft geen verder onderzoek plaatsgevonden. Dat de afdruk op aangeefsters gezicht overeenkomt met de dikte van het lemmet van het zwaard en dat bij aangeefster blijkens de letselverklaring een beschadiging aan het trommelvlies is geconstateerd, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat het niet anders kan dan dat dit letsel door het slaan met het zwaard is veroorzaakt. De rechtbank acht het niet onmogelijk dat, mocht dit letsel het gevolg zijn van het handelen van verdachte, dit letsel is toegebracht door het slaan met de vlakke hand. Het voorgaande in aanmerking genomen kan de rechtbank onvoldoende uitsluiten dat het is gegaan zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken, in verband met het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De aangifte vindt ook op dit punt onvoldoende steun in het dossier. Dat verdachte met het zwaard op straat liep en dat hij met dat zwaard zwaaide naar een oude vrouw, is door niemand behalve door aangeefster gezien. Uit het proces-verbaal van de ter plaatse gekomen verbalisanten volgt dat zij zagen dat verdachte op de trambaan ter hoogte van de [adres] stond en dat hij op dat moment geen zwaard in zijn handen had. Wel zagen zij dat er een zwaard in een plantenbak gestoken was, op het terras voor het café. Verdachte heeft op dit punt verklaard dat hij het zwaard, direct nadat hij het van aangeefster had afgepakt, in de grond heeft gestoken. Ook uit het proces-verbaal van het operationeel centrum dat via camerabeelden meekeek naar de situatie voor [naam café] , blijkt niet dat verdachte op straat met een zwaard liep. Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat verdachte het zwaard van aangeefster heeft afgepakt en dat hij dat zwaard direct daarna in de plantenbak op het terras heeft gestoken. Dat verdachte het zwaard op enig moment in handen heeft gehad, brengt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de gehele context, niet mee dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare gedraging in de zin van artikel 27 van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster twee keer met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit. Aangeefster heeft verklaard dat zij twee keer door verdachte in haar gezicht is geslagen en haar partner heeft gezien dat verdachte één of twee keer met zijn vlakke hand in het gezicht van aangeefster sloeg. Verdachte heeft ook zelf ter terechtzitting bekend dat hij aangeefster met de vlakke hand heeft geslagen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 16 juli 2020 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen met de vlakke hand in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat voor het onder 2 ten laste gelegde feit een geldboete van 225,00 euro aan verdachte wordt opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) adviseren om voor een mishandeling een geldboete op te leggen. Dat betekent dat verdachte al veel te lang gedetineerd zit. De raadsvrouw heeft de rechtbank om die reden verzocht de voorlopige hechtenis per direct op te heffen op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft zij daardoor pijn en hinder ondervonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 12 oktober 2020, waaruit volgt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld, maar niet voor mishandeling. Verdachte zal dus als ‘
first offender’ worden aangemerkt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 2 oktober 2020, opgemaakt door mevrouw J. Versteeg. Uit het rapport komt onder meer naar voren dat de justitiële voorgeschiedenis van verdachte zich kenmerkt door een delictpatroon van vermogensdelicten en dat hij voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Verdachte is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en een antisociale- en narcistische persoonlijkheidsstoornis. In het verleden is sprake geweest van verslavingsproblematiek (alcohol en cocaïne). Gedurende het schorsingstoezicht in de zaak met parketnummer 15/042894-20 hield verdachte zich goed aan de voorwaarden en zette hij zich positief in. Toen het schorsingstoezicht werd omgezet naar een voorwaardelijke veroordeling, zou verdachte uit beeld zijn geraakt aangezien hij afwezig was bij een meldplichtafspraak. Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering is echter van mening dat nog niet alle ambulante mogelijkheden zijn uitgeput. Binnen het huidige reclasseringstoezicht is er door onderhavige detentie niet verder ingezet op beschermd wonen en ambulante behandeling, zodat verdachte nog niet aan de zachte ISD-criteria voldoet en de indruk is dat er nog winst te behalen valt als verdachte intensieve outreachende begeleiding en behandeling ontvangt. Om die reden adviseert Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering om het huidige toezicht in de zaak met parketnummer 15/042894-20 te handhaven, de proeftijd te verlengen met één jaar en aan de reeds opgelegde bijzondere voorwaarden de ambulante begeleiding als extra bijzondere voorwaarden toe te voegen.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank reclasseringswerker J. Versteeg als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte zich tijdens het toezicht voor zijn detentie gemotiveerd heeft opgesteld, maar dat er weinig interventies zijn ingezet. Zij vindt het van belang dat verdachte intensief begeleid wordt en dat hij op een locatie terecht komt waar gedurende de hele dag begeleiding is. Beschermd wonen heeft daarom haar voorkeur. De inschatting is dat verdachte dan minder stress ervaart waardoor hij mogelijk beter te begeleiden is voor de reclassering. Verdachte is een aantal keer afwezig geweest, maar in het begin is het wel goed gegaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een droge klap of schop een geldboete van 500,00 euro geadviseerd. De rechtbank acht een geldboete in dit geval niet passend. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf van één week met aftrek van het voorarrest aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor deze zaak een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel acht de rechtbank het met de reclassering van belang dat aan de problematiek van verdachte wordt gewerkt. Dit kan worden gerealiseerd in het kader van het reeds opgestarte toezicht in de zaak met parketnummer 15/042894-20.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist, nu de officier van justitie tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Ook merkt de rechtbank op dat de gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Dat heeft ermee te maken dat verdachte gelet op zijn uitgebreide strafblad voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel, zodat is onderzocht of dit voor verdachte een passende en wenselijke maatregel zou zijn.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/042894-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 juni 2020 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken met aftrek van het voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar en aan het lopende toezicht de bijzondere voorwaarde van een ambulante begeleiding toe te voegen. Dat verzoek is gebaseerd op het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van
2 oktober 2020. De raadsvrouw heeft te kennen gegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen de toevoeging van ambulante begeleiding als bijzondere voorwaarde. Ook de rechtbank acht het van belang dat het reeds opgestarte toezicht wordt voortgezet en dat verdachte daarbij ambulant zal worden begeleid. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarde van ambulante begeleiding dan ook toevoegen aan het lopende toezicht, zoals geadviseerd is in voornoemd reclasseringsrapport. De rechtbank ziet geen reden om de proeftijd met een jaar te verlengen, nu de proeftijd recentelijk is ingegaan en de proeftijd derhalve nog geruime tijd voortduurt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/042894-20 af.
De rechtbank wijzigt de bijzondere voorwaarden in de zaak met parketnummer 15/042894-20, zodat die op dit moment als volgt luiden:
  • veroordeelde zal zich melden binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres reclassering] en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij hij zich houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • veroordeelde zal zich laten behandelen door Novadic-Kentron verslavingszorg of een soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering. Veroordeelde zal zich hierbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • veroordeelde zal zich laten opnemen voor een klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie stabilisatie, observatie of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, indien dit door de reclassering nodig wordt geacht;
  • veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering nodig acht. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • veroordeelde zal zich actief inzetten voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding;
  • veroordeelde zal meewerken aan intensieve en persoonsgerichte ambulante begeleiding. De reclassering bepaalt door welke instantie veroordeelde begeleid zal worden. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de ambulant begeleider.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 14 oktober 2020, welk bevel op 14 oktober 2020 afzonderlijk is vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2020.