ECLI:NL:RBAMS:2020:5806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
13/202317-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor diefstal en straatroven met geweld in Amsterdam

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en straatroven. De verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van telefoons van vier slachtoffers op 4 augustus 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 4 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een telefoon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en de diefstal van een Samsung A50 van [slachtoffer 3]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot diefstal met geweld van [slachtoffer 4] wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De rechtbank vond dat de verdachte, door drie telefoons te stelen, een ernstige inbreuk had gemaakt op de veiligheid van de slachtoffers en dat de diefstallen op een angstaanjagende manier waren gepleegd. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 57,81 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/202317-20
(Promis)
Datum uitspraak: 18 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam op 4 augustus 2020 heeft schuldig gemaakt aan:
1. diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld van een telefoon van [slachtoffer 1] ;
2. diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld van een telefoon (iPhone 7) van [slachtoffer 2] ;
3. diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld van een telefoon (Samsung A50) van [slachtoffer 3] ;
4. poging tot diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld van een telefoon van [slachtoffer 4] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de beschuldigingen kunnen worden bewezen met de aantekening dat met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde, vrijspraak dient te volgen van de slaande bewegingen richting aangeefster, nu dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde geen verweer gevoerd, nu verdachte zich een aantal situaties niet meer kan herinneren en de toedracht van deze beschuldigingen niet wordt betwist. Dat ligt anders ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde, nu verdachte daar wel concrete herinneringen aan heeft. Ten aanzien van feit 3 kan geen gekwalificeerde diefstal worden bewezen nu geen bewijs is voor het tenlastegelegde geweld. Aangeefster [slachtoffer 3] heeft vlak na het voorval een verklaring afgelegd en zij spreekt niet over slaande bewegingen die in haar richting zouden zijn gemaakt. Enkel getuige [slachtoffer 4] verklaart hierover. Gezien het dossier en de verklaring van verdachte heeft de raadsman zich voor wat betreft de kwalificatie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld. Voor strafbare poging diefstal is vereist dat het voornemen om tot die diefstal over te gaan zich door een begin van uitvoering heeft geuit.
Als begin van uitvoering is in de tenlastelegging opgenomen dat verdachte:
- zich naar aangeefster heeft begeven;
- ( met kracht) de telefoon van aangeefster uit haar handen heeft getrokken;
- aangeefster heeft geduwd en
- een fiets tegen aangeefster heeft geduwd.
Voor het trekken van een telefoon uit de handen van aangeefster of voor het duwen van aangeefster is echter onvoldoende bewijs in het dossier. Het in het dossier beschreven duwen van een fiets tegen aangeefster is geen uitvoeringshandeling van diefstal. Het zich naar aangeefster begeven evenmin.
Gelet hierop kan de poging tot diefstal niet worden bewezen, zodat verdachte van deze beschuldiging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht de ten laste gelegde beschuldigingen bewezen. Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht de diefstal van de telefoon van aangeefster [slachtoffer 3] , gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, bewezen. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte daarbij slaande bewegingen richting aangeefster [slachtoffer 3] heeft gemaakt. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de geweldshandelingen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de inhoud van de als
bijlage IIaan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1
op 4 augustus 2020 te Amsterdam een telefoon, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door met kracht tegen voornoemde [slachtoffer 1] aan te lopen en tegelijkertijd de telefoon van [slachtoffer 1] uit haar handen te trekken en [slachtoffer 1] te schoppen tegen het been en de voet;
ten aanzien van feit 2
op 4 augustus 2020 te Amsterdam een telefoon (merk/type Iphone 7), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door de telefoon van voornoemde [slachtoffer 2] met kracht uit zijn handen te trekken en kiezelstenen te gooien in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] ;
ten aanzien van feit 3
op 4 augustus 2020 te Amsterdam een telefoon (merk/type Samsung A50), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie houdt verdachte volledig verantwoordelijk voor de door hem gepleegde feiten. De officier van justitie heeft rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Ook heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat de vrouwelijke slachtoffers kwetsbare personen betreffen en dat alle vier de feiten zijn gepleegd op een publieke plaats. Volgens de officier van justitie blijkt uit het strafblad van verdachte niet dat hij eerder is veroordeeld in Nederland, zodat hij kan worden aangemerkt als ‘
first offender’.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten kort na elkaar hebben plaatsgevonden en dat aan deze feiten één wilsbesluit ten grondslag lag. Verdachte was wanhopig en had een telefoon nodig om zijn familie te bellen. Volgens de raadsman is sprake van een voortgezette handeling gezien de aard van de feiten en het tijdsverloop. Indien een voortgezette handeling niet aan de orde is, is sprake van een meerdaadse samenloop. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden waaronder verdachte in Nederland verbleef. Verdachte heeft geen noemenswaardige documentatie en na afstraffing van deze zaak zal een vreemdelingentraject in het verschiet liggen. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die de duur van zes tot negen maanden niet overschrijdt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de beschuldigingen, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal en twee straatroven, waarbij hij drie telefoons heeft buitgemaakt en aangeefster [slachtoffer 1] letsel heeft toegebracht. Een beroving op straat is een angstaanjagende ervaring voor het slachtoffer en draagt ook in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële belangen en heeft er ter terechtzitting geen blijk van gegeven dat hij zich werkelijk realiseert wat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Dat verdachte de telefoons slechts zou hebben gestolen omdat hij zijn familie wilde bellen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft niet één, maar drie telefoons weggenomen en zelfs toen hij achtervolgd werd, besloot hij om nog een telefoon te gaan wegnemen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Van een voortgezette handeling is geen sprake. De rechtbank vindt dat verdachte, door van drie personen op verschillende locaties in Amsterdam een telefoon weg te nemen, steeds opnieuw de keuze heeft gemaakt om een diefstal te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 oktober 2020. Hieruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Verdachte zal dus als ‘
first offender’ worden aangemerkt. Ook houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierbij geldt als uitgangspunt bij een straatroof met licht geweld een gevangenisstraf van zes maanden. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, namelijk twee straatroven en een diefstal.

8.Benadeelde partij [slachtoffer 2]

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in totaal € 159,06, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de kosten voor het iPhone hoesje onvoldoende is onderbouwd omdat niet duidelijk is geworden of het hoesje kwijt is geraakt door het handelen van de politie of van verdachte. Ter onderbouwing van de gevorderde schade voor de zonnebril is een bon toegevoegd. Uit die bon blijkt dat het gevorderde bedrag de nieuwwaarde van de zonnebril betreft. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om het deel van de vordering dat ziet op de kosten voor de zonnebril te matigen tot een bedrag van € 75,00 vanwege aftrek ‘nieuw voor oud’ en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie toewijzing verzocht van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de kosten voor het telefoonhoesje aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte verantwoordelijk is voor het wegraken van het hoesje. De raadsman heeft de rechtbank ten aanzien van de kosten voor de zonnebril verzocht de vordering af te wijzen omdat niet is komen vast te staan dat het aan verdachte kan worden toegerekend dat de benadeelde partij zijn zonnebril is kwijtgeraakt.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde rechtstreeks materiële schade is toegebracht bestaande uit de kosten die hij heeft gemaakt ter vervanging van het verloren iPhone hoesje (€ 57,81). Het wegraken van het hoesje, dat volgens mededeling van de benadeelde partij door de politie niet is teruggevonden, kan redelijkerwijs worden toegerekend aan het handelen van verdachte.
De schadepost zonnebril wordt niet-ontvankelijk verklaard nu betwist is dat de benadeelde partij zijn bril is verloren tijdens de achtervolging. De benadeelde partij heeft deze schade niet nader toegelicht.
In totaal zal € 57,81 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 1 dag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
diefstal
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 57,81 (zegge zevenenvijftig euro en éénentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 57,81 (zegge zevenenvijftig euro en éénentachtig cent) aan materiële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J. Knol en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2020.