In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de weigering van een subsidieaanvraag door [naam] voor de treatmentontwikkeling van het filmproject ‘[naam]’. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de subsidie in redelijkheid is gedaan. Het primaire besluit van 8 mei 2018, waarin het verzoek om sanctieoplegging en schadevergoeding werd afgewezen, werd door [naam] gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 februari 2019. [eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 september 2020, waar de zaak gevoegd werd behandeld met een andere zaak, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeert dat [naam] terecht het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen subsidieaanvraag van [eiser] of [naam] in dezelfde subsidieronde was. De rechtbank oordeelt ook dat de schadeverzoeken van [eiser] niet ontvankelijk zijn, omdat deze niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht is geschonden, maar dit gebrek is hersteld omdat [eiser] voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank heeft [naam] veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan [eiser]. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2020.