ECLI:NL:RBAMS:2020:580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
7754177 CV EXPL 19-10735
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie op basis van leeftijd in cao-overeenkomst tussen KLM en VNV met betrekking tot pensioenpremiebudget en doorvliegjaren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen H.J. [eiser] en Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV). De eiser, een vlieger bij KLM, betoogde dat de overgangsregeling in de cao, die een verhoging van de pensioenrichtleeftijd met twee jaar inhoudt, in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Hij stelde dat hij, in tegenstelling tot jongere collega’s, zijn loonoffer ook tijdens zijn doorvliegjaren moest inleveren, wat hem financieel benadeelde. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2020, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht en vragen van de kantonrechter hebben beantwoord.

De kantonrechter oordeelde dat de overgangsregeling geen verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt. De regeling geldt voor alle betrokken vliegers, ongeacht hun geboortedatum, en de timing van het loonoffer is niet relevant voor de beoordeling van gelijke behandeling. De kantonrechter concludeerde dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij nadeliger wordt behandeld dan zijn jongere collega’s, en dat de vorderingen van de eiser om de overgangsregeling te herzien en om schadevergoeding te ontvangen, werden afgewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van KLM en VNV.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met cao-regelingen en de impact daarvan op verschillende leeftijdsgroepen, en bevestigt dat gelijke behandeling in arbeidsvoorwaarden ook geldt voor de timing van loonoffers en pensioenregelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7754177 CV EXPL 19-10735
vonnis van: 10 februari 2020
481

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.T.G.M. Heijnen
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: KLM
gemachtigden: mr. J.M. van Slooten en mr. J.S. Hidajat-Engelsman
e n t e g e n
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (“VNV”)
gevestigd te Badhoevedorp
gevoegde partij (aan de zijde van KLM)
nader te noemen VNV
gemachtigden: mr. E.H.A. Schram en mr. E.M.T. Huijzer

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- vonnis in het incident d.d. 9 september 2019;
- antwoord van VNV;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiser] aanvullende producties ingezonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. KLM is verschenen bij de heer [betrokkene 1] , bijgestaan door de gemachtigden. VNV is verschenen bij de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , bijgestaan door de gemachtigden. Partijen zijn gehoord, hebben hun standpunten nader onderbouwd aan de hand van pleitnotities en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1962, is op 26 mei 1993 bij KLM in dienst getreden als vlieger.
1.2.
Hij is thans voor 80% van de volledige werktijd werkzaam in de functie van gezagvoerder A330, tegen een salaris van € 263.057,66 bruto per jaar, te vermeerderen met emolumenten.
1.3.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de cao voor KLM-vliegers op vleugelvliegtuigen (verder de cao).
1.4.
In de cao 2015-2017 zijn KLM en VNV overeengekomen dat met toepassing van een overgangsregeling de pensioenleeftijd in een periode van vier jaar stapsgewijs met twee jaar wordt opgehoogd (verder de overgangsregeling).
1.5.
De overgangsregeling komt er op neer dat de pensioenrichtleeftijd (i) niet, (ii) een half jaar, (iii) een jaar, (iv) anderhalf jaar of (v) twee jaar wordt opgehoogd, afhankelijk van de geboortedatum van de vlieger.
1.6.
[eiser] behoort tot de groep vliegers van wie de pensioenrichtleeftijd met twee jaar wordt opgehoogd.
1.7.
Zou [eiser] fulltime (100 %) werkzaam zijn dan zou dit voor hem betekenen dat zijn pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd van 56 naar 58 jaar.
1.8.
Uitgaande van het parttimepercentage van 80 % betekent dat voor [eiser] dat zijn pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd van 59 naar 61 jaar.
1.9.
Gekoppeld aan de overgangsregeling zijn KLM en VNV een loonoffer overeengekomen. Dit loonoffer houdt in dat voor iedere zes maanden dat de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd, de vlieger 50 % van het totale pensioenpremiebudget in een jaar inlevert, met startdatum 1 januari 2016.
1.10.
Voor [eiser] betekent dit dat hij over een periode van vier jaar (over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019) een loonoffer brengt van in totaal € 209.780,-.
1.11.
Op 3 september 2015 heeft VNV een open brief gestuurd aan haar leden bij KLM. In deze brief wordt gesproken over
“feitelijke doorvliegjaren”.
1.12.
Bij brief van 11 juli 2016 heeft KLM [eiser] bericht dat zijn pensioenrichtdatum wordt verschoven van 20 maart 2021 naar 20 maart 2023 nadat de stapsgewijze verhoging is afgerond en uitgaande van zijn huidige tewerkstellingspercentage van 80 %.
1.13.
Bij brief van 27 juli 2017 heeft de Stichting Anti Discriminatie Voorziening Limburg (verder ADV Limburg) zich op verzoek van [eiser] gewend tot VNV. Deze brief vermeldt onder meer:
“De heer [eiser] stelt dat de ongelijke behandeling ligt in het feit dat voor vliegers geboren tussen 1 juli 1960 tot 1 januari 1964 het loonoffer de doorvliegperiode geheel of gedeeltelijk inhaalt, dit in tegenstelling tot vliegers die op of na 1 januari 1964 geboren zijn. Dit geldt met name met de huidige overgangsregeling, die op 27 augustus is gepubliceerd.”en
“De twee extra jaar die de heer [eiser] dient door te vliegen, vallen nu echter onder het loonoffer waardoor de heer [eiser] in de doorvliegperiode tegen een gereduceerd loon moet vliegen, dit in tegenstelling tot vliegers geboren op of na 1-1-1964.”
Namens [eiser] wordt een voorstel gedaan voor een minder bezwaarlijke overgangsregeling, waarbij
“voor niemand het loonoffer de doorvliegjaren inhaalt.”
1.14.
Bij brief van 20 september 2017 heeft VNV het onder 1.13 gedane voorstel van de hand gewezen en uiteengezet waarom er volgens haar bij de overgangsregeling geen sprake is van een ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd.
1.15.
Bij brief van 24 oktober 2017 heeft ADL Limburg geconcludeerd dat de overgangsregeling niet passend en noodzakelijk is waardoor de overgangsregeling niet proportioneel in verhouding staat tot het doel en de middelen. Verzocht wordt om aanpassing van de overgangsregeling.
1.16.
Bij brief van 7 november 2017 heeft VNV ADL Limburg laten weten niet bereid te zijn tot het aanpassen van de overgangsregeling.
1.17.
Bij brief van 20 december 2017 heeft [eiser] een klacht ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens (verder het College).
1.18.
Het College heeft op 2 augustus 2018 haar oordeel gegeven. Dit oordeel luidt als volgt:
“(……)
3 Feiten
3.1
Verzoeker, die geboren is op [geboortedag] 1962, is op 26 mei 1993 bij verweerster 1
in dienst getreden als vlieger. Hij is thans in deeltijd werkzaam in de functie van
gezagvoerder A330. Op zijn arbeidsovereenkomst is de cao voor KLM-vliegers op
vleugelvliegtuigen, hierna: de cao, van toepassing. Bij de invoering van de huidige
cao (cao-akkoord 2015-2017) hebben verweersters 1 en 2 een overgangsregeling
getroffen waarin een verhoging van de pensioenrichtleeftijd is overeengekomen.
De pensioenrichtleeftijd wordt stapsgewijs met twee jaar verhoogd, van 56 naar
58 jaar. De stapsgewijze verhoging houdt in dat de pensioenrichtleeftijd voor vliegers geboren op of na 1 juli 1960 en vóór 1 januari 1961 met een half jaar wordt verhoogd naar 56,5 jaar, voor vliegers geboren op of na 1 januari 1961 en vóór 1 juli 1961 met één jaar naar 57 jaar, voor vliegers geboren op of na 1 juli 1961 en vóór 1 januari 1962 met 18 maanden naar 57,5 jaar en voor vliegers, geboren op of na 1 januari 1962 met 24 maanden naar 58 jaar.
3.2 )
Bij deze overgangsregeling wordt uitgegaan van een fulltime dienstverband.
Als een vlieger in deeltijd werkt, geldt - en gold - er een aangepaste hogere
pensioenrichtleeftijd op grond van artikel 5.8 (2)b cao. Ook zijn verweersters in
de cao overeengekomen dat vliegers van wie de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd een loonoffer moeten brengen. Dit loonoffer houdt in dat gedurende een periode waarvan de lengte gelijk is aan de verlenging van het dienstverband, de
pensioenpremietoeslag niet wordt uitgekeerd.
De inhouding van deze toeslag wordt feitelijk uitgesmeerd over een periode die
tweemaal zo lang is en bedraagt 50% van de pensioenpremietoeslag. Dit betekent
dat als een vlieger een half jaar langer moet doorwerken, hij gedurende één jaar
een loonoffer brengt van 50% van de pensioenpremietoeslag.
3.3
Verzoeker behoort tot de groep vliegers geboren op of na 1 januari 1962. Voor
deze groep vliegers geldt dat de pensioenleeftijd wordt verhoogd met 24 maanden,
waardoor de pensioenrichtleeftijd bij een voltijds dienstverband 58 jaar wordt.
Ook brengt deze groep een loonoffer van twee jaar dat over vier jaar (van 2016
tot en met 2019) wordt verdeeld. Bij brief van 11 juli 2016 heeft verweerster
verzoeker bericht dat zijn pensioenrichtdatum wordt verschoven van 20 maart 2021 naar 20 maart 2023 nadat de stapsgewijze verhoging is afgerond en uitgaande van zijn huidige tewerkstellingspercentage.
4 Standpunt verzoeker
Verzoeker stelt dat verweersters met dc overgangsregeling in de cao jegens hem
verboden onderscheid op grond van leeftijd hebben gemaakt. Hiertoe voert hij aan
dat hij zijn loonoffer ook tijdens zijn zogenoemde doorvliegjaren moet brengen,
terwijl collega’s, geboren op of na 1 januari 1964, hun loonoffer niet tijdens hun
doorvliegjaren hoeven te brengen, maar in de periode daarvoor. Hij beschouwt 2018 en 2019 als zijn doorvliegjaren. Het loonoffer betekent dat hij over de periode van
1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 de helft van zijn pensioenpremiebudget moeten inleveren. Hierdoor moet hij vrijwel zijn volledige doorvliegjaren tegen een gereduceerd loon werken. Het nadeel dat hij hiervan ondervindt, is dat hij zijn loonoffer niet meer kan terugverdienen en dat zijn jongere collega’s, geboren op of na 1 januari 1964, dat wel kunnen.
5 Standpunt verweersters
Verweersters betwisten dat zij jegens verzoeker verboden onderscheid op grond
van leeftijd hebben gemaakt. Hiertoe voeren zij aan dat zijn klacht is gebaseerd
op onjuiste feiten en uitgangspunten. Anders dan verzoeker stelt, vinden zijn
doorvliegjaren plaats van 20 maart 2021 tot 20 maart 2023. Dit betekent dat zijn
loonoffer, dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019
brengt, plaatsvindt voorafgaande aan zijn doorvliegjaren. Voor zover verzoeker
beoogt aan te voeren dat hij door de timing financieel harder wordt getroffen dan
jongere collega’s, slaagt zijn betoog niet. Verzoeker zal in absolute getallen mogelijk een hoger bedrag aan loonoffer brengen dan een jongere collega, maar
verhoudingsgewijs is het effect voor alle leeftijdscategorieën vergelijkbaar.
Daarnaast hebben verweersters aangevoerd dat verzoeker en de groep collega’s die geboren zijn op of na 1 januari 1964, met wie hij zich vergelijkt, gelijke gevallen zijn en dat zij hen dan ook gelijk behandelen. De jongere collega’s met wie verzoeker zich vergelijkt, moeten net als hij twee jaar langer doorvliegen en twee jaar pensioenpremiebudget inleveren.
6 Beoordeling
Bevoegdheid
6. 1 Verweersters hebben aangevoerd dat de klacht van verzoeker uitsluitend betrekking heeft op de timing van het loonoffer. Hij stelt immers dat het loonoffer dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 moet brengen, voor hem nadelig is in vergelijking met jongere vliegers. Hij kan het loonoffer niet terugverdienen en zijn jongere collega’s wel. Volgens verweersters kan de timing van het te brengen loonoffer niet worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel e, Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Het College vat dit verweer op als een bevoegdheidsverweer, in die zin dat verweersters stellen dat het College niet bevoegd is om de klacht van verzoeker te beoordelen. Het College overweegt dat bedoelde timing zodanig met het brengen van het loonoffer is verbonden, dat deze onder het begrip arbeidsvoorwaarde valt. Het bevoegdheidsverweer slaagt dan ook niet.
Verboden onderscheid?
6.2
Het is een werkgever niet toegestaan om direct of indirect onderscheid op grond van leeftijd te maken bij de arbeidsvoorwaarden (artikel 3, aanhef en onderdeel e, WGBL). Het is aan verzoeker om feiten aan te voeren die onderscheid op grond van leeftijd kunnen doen vermoeden. Als hij hierin slaagt, ligt het op de weg van verweersters om te bewijzen dat zij geen onderscheid op grond van leeftijd hebben gemaakt (artikel 12 WGBL).
6.3
Het College overweegt dat verzoeker zich voor wat betreft de periode waarin het loonoffer moet worden gebracht, vergelijkt met jongere collega’s, geboren op of na 1 januari 1964. Hiermee vergelijkt verzoeker zich met vliegers die tot hetzelfde leeftijdscohort van de overgangsregeling behoren als hijzelf, namelijk vliegers geboren op of na 1 januari 1962. Voor deze groep vliegers geldt dat de
pensioenleeftijd wordt verhoogd met 24 maanden en dat de nieuwe
pensioenrichtleeftijd bij een voltijds dienstverband 58 jaar is. Ook geldt voor deze
groep dat zij een loonoffer brengt van twee jaar pensioenpremiebudget, dat wordt
verdeeld over vier jaar. Het loonoffer wordt betaald van 1 januari 2016 tot en met
31 december 2019 en bedraagt elk jaar 50% van het pensioenpremiebudget.
Het College stelt vast dat de overgangsregeling voor verzoeker en de groep met wie hij zich vergelijkt, precies hetzelfde is. In de overgangsregeling wordt dan ook geen direct onderscheid op grond van leeftijd gemaakt tussen vliegers geboren in 1962, zoals verzoeker, en vliegers geboren op of na 1 januari 1964. Verzoeker stelt dat hij het loonoffer ook tijdens zijn doorvliegjaren brengt en zijn collega’s geboren op en na 1 januari 1964 niet. Het kan in het midden blijven of deze stelling op zichzelf juist is. Vaststaat dat het begrip doorvliegjaren niet in de overgangsregeling voorkomt en partijen verschillen van mening over wat de doorvliegjaren zijn. Evenmin voorziet de overgangsregeling in een terugverdienmogelijkheid, nu de essentie van de regeling immers is dat alle betrokken vliegers een loonoffer brengen dat niet kan worden terugverdiend. Het College oordeelt dat verzoeker geen feiten heeft aangevoerd die kunnen doen vermoeden dat hij ten opzichte van de vliegers met wie hij zich vergelijkt nadeliger uit is. Het enkele gegeven dat hij zijn loonoffer brengt in een andere fase van zijn carrière, is daarvoor onvoldoende.
Het College is op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat verzoeker er niet in is geslaagd om feiten aan te voeren die onderscheid op grond van leeftijd kunnen doen vermoeden.
6.4
Het College concludeert dat niet gebleken is dat verweersters met de
overgangsregeling in de cao jegens verzoeker verboden onderscheid
op grond van leeftijd hebben gemaakt.
7 Oordeel
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. en Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers hebben jegens H.J. [eiser] geen verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt.”

Vordering en verweer

2. [eiser] heeft, na wijziging van eis ter zitting, gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad

Primair

a. a) voor recht verklaart dat de overgangsregeling als bedoeld in het cao akkoord 2015-2017, artikel 1.1 onder Pensioen, in strijd is met artikel 7 lid 1 sub c WGBL;
b) voor recht verklaart dat [eiser] gedurende zijn dienstverband aanspraak maakt op zijn volledige pensioenpremiebudget, zonder de inhouding conform het cao-akkoord 2015-2017;
c) KLM veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het conform het cao-akkoord 2015-2017 tot op heden ingehouden pensioenpremiebudget, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000 ,- voor elke dag na betekening van het vonnis dat KLM niet voldoet aan het vonnis;
d) KLM veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het toekomstige volledige pensioenpremiebudget, zonder de inhouding conform het cao-akkoord 2015-2017, gedurende zijn dienstverband, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000,- voor elke dag na betekening van het vonnis dat KLM niet voldoet aan het vonnis;
e) KLM veroordeelt tot verstrekking aan [eiser] van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie, waarin het bedrag en betaling van sub c is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000 ,- voor elke dag na betekening van het vonnis dat KLM niet voldoet aan het vonnis.

Subsidiair

f) voor recht verklaart dat de overgangsregeling als bedoeld in het cao akkoord 2015-2017, artikel 1.1 onder Pensioen, in strijd is met artikel 7 lid 1 sub c WGBL;
g) KLM veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het ingehouden pensioen premiebudget ad € 109.786,51 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, aan onterecht ingehouden loon conform de door [eiser] voorgestelde overgangsregeling;
h) KLM veroordeelt de toekomstige, opgebouwde pensioenrechten her te berekenen conform artikel 6.2 van het cao akkoord 2015-2017, gesloten tussen KLM en VNV, op basis van de uitstelfactor van één in plaats van twee jaar conform de door [eiser] voorgestelde overgangsregeling;
i. i) KLM veroordeelt tot betaling van het volledige loon van [eiser] , zonder loonsverlaging conform de cao 2015-2017, tot het dienstverband rechtsgeldig eindigt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000,- voor elke dag na betekening van het vonnis dat KLM niet voldoet aan het vonnis;
j) KLM veroordeelt tot verstrekking aan [eiser] van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie, waarin het bedrag en betaling van sub f is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000 ,- voor elke dag na betekening van het vonnis dat KLM niet voldoet aan het vonnis.

Zowel primair als subsidiair

k) KLM veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.257,72;
l) KLM veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging over het sub c dan wel sub g gevorderde tot een maximum van 50% van het in sub b gevorderde of een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
m) KLM veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over het sub c dan wel sub g gevorderde telkens vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin KLM het loon niet volledig heeft voldaan;
n) KLM veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen kosten gemachtigde;
o) KLM veroordeelt tot betaling van nakosten met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn betaald, KLM en/of VNV daarover de wettelijke rente is/zijn verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening. De nakosten worden begroot op een bedrag van €,-.
3. [eiser] stelt dat KLM en VNV met de overgangsregeling in de cao jegens hem
verboden onderscheid op grond van leeftijd hebben gemaakt. Hiertoe voert hij aan
dat hij zijn loonoffer ook tijdens zijn zogenoemde doorvliegjaren moet brengen,
terwijl collega’s, geboren op of na 1 januari 1964, hun loonoffer niet tijdens hun
doorvliegjaren hoeven te brengen, maar in de periode daarvoor. Hij beschouwt 2018 en 2019 als zijn doorvliegjaren. Daarbij gaat hij uit van een fulltime dienstverband, en met dat uitgangspunt gaat de pensioenrichtleeftijd voor [eiser] van 20 maart 2018 naar 20 maart 2020. Het loonoffer betekent dat hij over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 de helft van zijn pensioenpremiebudget moet inleveren. Hierdoor moet hij twee van de vier van deze jaren (zijn doorvliegjaren) ten onrechte tegen een gereduceerd loon werken. Het nadeel dat hij hiervan ondervindt, is dat hij zijn loonoffer niet meer kan terugverdienen en dat zijn jongere collega’s, geboren op of na 1 januari 1964, dat wel kunnen. Hij meent dat hij de schade die hij hierdoor lijdt, terug moet krijgen. Hij becijfert zijn schade op € 109.786,51, namelijk het gebrachte offer over 2018 en 2019.
4. KLM en VNV betwisten dat zij jegens [eiser] verboden onderscheid op grond
van leeftijd hebben gemaakt. Hiertoe voeren zij aan dat zijn klacht is gebaseerd
op onjuiste feiten en uitgangspunten. Anders dan [eiser] stelt, vinden volgens KLM zijn
doorvliegjaren (een term die overigens niet voorkomt in de cao, maar geïntroduceerd is door VNV) plaats van 20 maart 2021 tot 20 maart 2023. Dit betekent dat zijn
loonoffer, dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019
brengt, plaatsvindt voorafgaande aan zijn doorvliegjaren. Voor zover [eiser]
beoogt aan te voeren dat hij door de timing financieel harder wordt getroffen dan
jongere collega’s, slaagt zijn betoog niet. [eiser] zal in absolute getallen mogelijk
een hoger bedrag aan loonoffer brengen dan een jongere collega, maar
verhoudingsgewijs is het effect voor alle leeftijdscategorieën vergelijkbaar.
5. VNV heeft gesteld dat als doorvliegjaren moeten worden beschouwd 2016 tot en met 2019. Dit leidt niet tot een ander standpunt ten aanzien van de vorderingen van [eiser] . VNV sluit zich geheel aan bij het standpunt van KLM.\
6. Daarnaast hebben KLM en VNV aangevoerd dat [eiser] en de groep collega’s die
geboren zijn op of na 1 januari 1964, met wie hij zich vergelijkt, gelijke gevallen zijn en dat zij hen dan ook gelijk behandelen. De jongere collega’s met wie [eiser] zich vergelijkt, moeten net als hij twee jaar langer doorvliegen en twee jaar pensioenpremie-budget inleveren
.De timing van het inleveren van het premiebudget ten opzichte van de zogenoemde doorvliegjaren is daarbij niet van belang. Of, anders gezegd, er is gedurende vier jaar sprake van een gereduceerd loon (een korting op het loon, namelijk met het pensioenpremiebudget), het maakt niet uit wanneer dit valt. Derhalve wordt [eiser] hier gelijk behandeld als zijn jongere collega’s met wie hij zich vergelijkt.
7. Het loonoffer en de besparing op de opleidingskosten leverden in totaal een bedrag van ongeveer € 400 miljoen op. Daarvan is ruim de helft (€ 210 miljoen) ten goede gekomen aan KLM, die dit kon besteden om te investeren in haar toekomst. De overige € 190 miljoen is teruggegeven aan de minder seniore vliegers. Zij hebben een forfaitaire schadevergoeding ontvangen voor het gegeven dat hun loopbaan bij KLM door een en ander stagnatie en vertraging oploopt. De meest seniore vliegers die al de hoogste en best betaalde functie uitoefenen, zoals [eiser] , hebben geen compensatie ontvangen.
8. VNV heeft nog opgemerkt dat het haar steekt dat [eiser] zich probeert te onttrekken aan de solidariteit (die de basis heeft gevormd voor de overgangsregeling) door te pleiten voor een andere regeling, enkel vanwege het feit dat hij een bezwaar ziet dat niet bestaat. Daar komt bij dat er in meerdere uitspraken reeds is bevestigd dat in de overgangsregeling geen verboden onderscheid wordt gemaakt, en het College voor de Rechten van de Mens al heeft geoordeeld dat de bezwaren van [eiser] ongegrond zijn.

Beoordeling

9. De kantonrechter is het met [eiser] eens dat de jaren 2018 en 2019 als de feitelijke doorvliegjaren voor hem moeten worden beschouwd. Immers zijn dat de twee jaren, uitgaande van een fulltime dienstverband, waarmee de pensioenrichtleeftijd is verhoogd. KLM gaat dus ten onrecht uit van de jaren 2021 en 2022 als feitelijke doorvliegjaren, nu die zijn gekoppeld aan het parttime dienstverband van [eiser] . De kantonrechter volgt VNV niet in haar betoog dat ook de jaren 2016 en 2017 als feitelijke doorvliegjaren moeten worden beschouwd.
10. Geoordeeld wordt dat VNV (tenminste) twee van haar uitlatingen, gedaan in de brief van 3 september 2015, niet waar kan maken. Het gaat dan (i) om de stelling dat de overgangsregeling vrijwel geen aanslag op het bestedingspatroon van de vlieger is, omdat deze geen euro minder gaat verdienen en (ii) om de stelling dat iedereen de staffels integraal terug krijgt tijdens de feitelijke doorvliegjaren. Immers is iedere vlieger, die onder de overgangsregeling valt, dus ook [eiser] , het loonoffer dat hij brengt, ook definitief kwijt. Iets anders is dat er per saldo sprake is van een welvaartstoename, nu de betreffende vlieger twee jaar langer kan doorwerken, met het daarbij horende salaris. Dat geldt ook voor [eiser] .
11. Beoordeeld moet worden de vraag of KLM en VNV, met het overeenkomen van de overgangsregeling van de cao, verboden onderscheid naar leeftijd, zoals bedoeld in de WGBL, heeft gemaakt jegens [eiser] .
12. De kantonrechter is van oordeel dat het College voor de Rechten van de Mens (zie onder 1.18) met de juiste redenering tot het juiste oordeel is gekomen. De kantonrechter verenigt zich met dat oordeel en neemt het over.
13. Dat geldt alleen niet voor de gevallen, waar het College spreekt van pensioenpremievrijval, waar dit gaat over pensioenpremiebudget. Hier heeft [eiser] terecht een opmerking over gemaakt.
14. [eiser] wordt dus uitdrukkelijk niet gevolgd in zijn redenering over de onmogelijkheid voor hem om het loonoffer terug te verdienen en ook niet in de wat de kantonrechter betreft onjuiste stelling van [eiser] dat hij anders wordt behandeld dan zijn jongere collega’s, omdat die die mogelijkheid wel zouden hebben.
15. Geoordeeld wordt dat [eiser] en de jongere collega’s met wie hij zich vergelijkt, hetzelfde loonoffer brengen. Weliswaar niet in euro’s, maar wel in percentage van hun salaris. Daarbij is de timing van het loonoffer niet van belang. Voor [eiser] en voor zijn jongere collega’s geldt dat zij twee jaar hun pensioenpremiebudget moeten inleveren (gespreid te betalen in vier porties over de jaren 2016 tot en met 2019) en dat zij twee jaar langer mogen doorvliegen; daarbij geldt dat dit langer doorwerken geschiedt tegen het salaris dat hoort bij de functie waarin zij die jaren zitten. Dat geldt uitdrukkelijk ook waar [eiser] (terecht) meent dat als uitgangspunt moet worden genomen zijn positie, als werkte hij fulltime.
16. Opgemerkt kan nog worden dat het feitelijk doorwerken plaats vindt tegen het hoogst mogelijke salaris, nu het voor [eiser] om een eindfunctie gaat. Ervan uitgaande dat [eiser] inderdaad twee jaar extra blijft werken dan heeft hij (over de jaren 2016 tot en met 2019) een loonoffer gebracht van € 209.780,- en verdient hij in de twee extra jaren afgerond € 664.000,-. Daar komt dan nog bij een materiele verbetering in de pensioensfeer, nu het pensioen twee jaar later ingaat.
17. Gelet op al het bovenstaande moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
18. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van KLM tot op heden begroot worden op € 960,- aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van VNV tot op heden begroot worden op € 960,- aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,- en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter