ECLI:NL:RBAMS:2020:5791

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
13/070598-20 (zaak A); 13/176150-20 (zaak B) en 16/067628-20 (zaak C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, poging dwang door bedreiging en diefstal

Op 29 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting aan een politieauto, poging tot dwang door bedreiging en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2020 in Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan een politieauto, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte had zijn T-shirt in brand gestoken en onder de rechter voorband van de politieauto gelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen levensgevaar voor personen was, maar dat er wel gevaar voor goederen was. De verdachte heeft ook geprobeerd om verbalisanten te dwingen om hem hulp te bieden door te dreigen met geweld. Daarnaast heeft hij op 15 maart 2020 in Utrecht twee six-packs bier en een pak Red Bull gestolen bij de Jumbo. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging, gemaximeerd tot vier jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de Nationale Politie, niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting voor het rechtsgeding opleverde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/070598-20 (zaak A); 13/176150-20 (zaak B) en 16/067628-20 (zaak C) (Promis)
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is buiten aanwezigheid van verdachte op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 10 juni 2020, 12 augustus 2020 en 15 oktober 2020.
De rechtbank heeft de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de hierboven vermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.M. Kolman en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte mr. P.M. Breukink naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
Zaak A:
op 16 maart 2020 in Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan een politieauto terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was;
Zaak B:
van 15 maart 2020 tot en met 16 maart 2020 in Amsterdam gepoogd heeft om verbalisanten door geweld of door bedreiging met geweld te dwingen om hem hulp en/of onderdak te verschaffen;
Zaak C:
op 15 maart 2020 in Utrecht twee six-packs bier en een pak Red Bull van Jumbo heeft gestolen.
De tekst van de volledige tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan een politiebus. Hij heeft zijn T-shirt uitgetrokken, deze in brand gestoken en onder de rechter voorband neergelegd. Dit feit heeft verdachte bij de politie bekend. Door de brand was gevaar voor goederen en ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten. Op het moment dat de brand werd ontdekt, was sprake van een uitslaande brand. Vanuit de rechter wielkast aan de voorzijde en van onder de motorkap kwamen vlammen vandaan en er kwam zwarte rook vrij. Alleen de brandweer kon het vuur onder controle krijgen. Op het moment van de brandstichting stonden naast de politiebus meerdere voertuigen geparkeerd. De voertuigen zijn verplaatst om te voorkomen dat de brand zou overslaan. De politiebus stond op drie meter afstand van de overkapping van het Centraal Station. Op anderhalf tot twee meter afstand lag een rol bouwmateriaal. Op een foto in het dossier is te zien dat een tram vlak langs het uitgebrande voertuig reed. In de directe omgeving stonden ook personen: getuige [naam 1] , getuige [naam 2] en een tramconducteur. De brand is gesticht op maandagavond rond 18:00 uur, een tijdstip waarop veel mensen gebruik maken van het openbaar vervoer. De politiebus had kunnen ontploffen met mogelijk fatale gevolgen voor personen in het station of de nabije omgeving.
Verdachte heeft voor en na de brandstichting geprobeerd om verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] te dwingen om hem hulp en onderdak te bieden door te dreigen met geweld zoals hem is ten laste gelegd. Dit feit kan op basis van de processen-verbaal, het mutatierapport en de verklaring van verdachte worden bewezen.
De diefstal bij Jumbo kan worden bewezen op basis van de aangifte, de aanvullende verklaring van de beveiliger en de verklaring van verdachte tegenover verbalisanten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat niet kan worden bewezen dat door de brandstichting door verdachte sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Van gevaar voor personen is met name sprake in gevallen waarin die personen zich niet bewust zijn van de brand of deze niet kunnen ontvluchten. De politiebus stond ver genoeg van de bouwmaterialen en het Centraal Station af. Er is geen gebruik gemaakt van brand versnellende middelen.
Dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht kan op zichzelf wel worden bewezen. Dit heeft hij bekend.
Ten aanzien van zaak B en zaak C heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding zaken A en B
De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 maart 2020 om 17:30 uur verscheen verdachte bij het politiebureau Burgwallen in Amsterdam. Hij verklaarde dat hij onlangs was vrijgelaten na detentie en niet wist waar hij heen moest. Hij wilde zichzelf aangeven voor een brand die hij in november 2015 had gesticht in Hengelo, maar eigenlijk was hij daar omdat hij een slaapplaats nodig had. Verbalisant [verbalisant 1] adviseerde hem om contact op te nemen met de reclassering en verwees hem voor nachtopvang naar de [adres] . Verdachte vertrok met de mededeling dat hij wel ergens iets in de fik ging steken om aan een slaapplek te komen.
Diezelfde dag rond 18:00 uur ontdekte verbalisant Hirs brand aan een politiebus die geparkeerd stond bij het Amsterdam Centraal Station. De vlammen kwamen vanuit de rechter wielkast aan de voorkant van de bus omhoog. Daarbij kwam zwarte rook vrij. De brand kon niet worden gestopt met blusmiddelen. Uit onderzoek van de forensische opsporing bleek later dat de brand alleen aan de voorkant van de bus, ter hoogte van de motor, had gewoed. Daar was ook de meeste schade zichtbaar. Onder het voertuig bij het rechter voorwiel lag een stuk textiel, waarschijnlijk een kledingstuk.
De ochtend van 17 maart 2020 werden twee handhavers op het Centraal Station aangesproken door verdachte. Hij verklaarde dat hij die dag ervoor de politiebus in de fik heeft gestoken. Dit heeft hij gedaan door zijn T-shirt uit te trekken, deze in de brand te steken en onder de rechter voorband neer te leggen. Verdachte is vervolgens aangehouden.
Later die middag controleerden verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verdachte in zijn cel. Verdachte verklaarde dat hij de politiebus in de brand heeft gestoken omdat hij hulp zocht. Hij verklaarde daarna: “Sterker nog, als ik helemaal niet geholpen ga worden, dan steek ik meer auto’s in de brand. En als dat niet helpt dan doe ik dat gewoon in een rijdende NS-trein vol met mensen in de spits!”.
3.3.2
Zaak A (brandstichting politiebus)
Verdachte heeft de rechtbank een verklaring geschreven waarin hij schuld bekent aan het in brand zetten van de politiebus. Zijn raadsvrouw heeft deze verklaring op de zitting voorgelezen. Bij de politie heeft hij het feit ook bekend. Verdachte heeft de brand bewust veroorzaakt. Het was een noodkreet omdat hij hulp wilde maar die niet kreeg. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de politiebus opzettelijk in brand heeft gestoken.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of als gevolg van deze brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Uit het procesdossier volgt dat de brand is gesticht in (bij) een politiebus die op ongeveer drie meter van de overkapping van het Centraal Station geparkeerd stond. Op ongeveer anderhalf tot twee meter afstand van de brandende politiebus lag een lange blauwkleurige rol bouwmateriaal. Deze blauwe rol heeft verdachte ook gezien want hij had het brandende T-shirt onder de rechtervoorband had neergelegd, ‘aan de kant van het blauwe zijl’, zo luidt zijn verklaring. Tussen de brandende auto en de rol bouwmateriaal stond een scooter geparkeerd op ongeveer één meter afstand. In de directe nabijheid stond nog een ander voertuig. Verbalisanten hebben dat voertuig en de scooter moeten verplaatsen om te voorkomen dat een grote brand zou ontstaan. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat het brandende voertuig zo dichtbij andere goederen stond dat het vuur gemakkelijk kon overslaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat objectief voorzienbaar was dat de brand zich had kunnen verspreiden en dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de rechtbank ook kan vaststellen dat er concrete aanwijzingen zijn dat door de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Daarvoor is vereist dat kan worden vastgesteld dat dat gevaar op het moment van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dit gevaar manifesteert zich met name in de gevallen waarin anderen zich niet bewust zijn van de brand of daaraan niet (meer) kunnen ontvluchten. Daarvoor biedt het dossier geen bewijs. De rechtbank realiseert zich dat het Centraal Station een druk bezochte plek is, zeker rond het tijdstip waarop de brand is gesticht, maar voor passanten was het gevaar zichtbaar en te ontwijken. Bovendien is uit forensisch onderzoek vastgesteld dat geen brand versnellende middelen zijn gebruikt. De rechtbank spreekt verdachte van dit deel van het in zaak A ten laste gelegde vrij.
3.3.3.
Zaak B (poging dwang door bedreiging)
Voor een veroordeling voor dwang door bedreiging met geweld is vereist dat de bedreiging van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat geweld tegen hem of (een) derde(n) zou worden uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat daar geen sprake van is voor zover verdachte op 15 maart 2020 naar politiebureau Burgwallen is gegaan en daar tegen verbalisant [verbalisant 1] heeft gezegd dat hij ergens iets in de fik gaat steken om aan een slaapplek te komen. Die uitspraak stond op dat moment op zichzelf. Dit is anders als het gaat om de bedreiging met geweld op 17 maart 2020 tegen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , gericht tegen auto-eigenaren en passagiers van de NS. Verdachte had met de brandstichting aan de politiebus die dag ervoor laten zien dat hij er niet voor terug deinst om zijn dreigementen waar te maken. Gelet daarop was de bedreiging zodanig, dat deze het beoogde gevolg kon hebben. Omdat verbalisanten hierna niet daadwerkelijk zijn overgegaan tot het bieden van de door verdachte verlangde hulp, is het bij een poging gebleven. Verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zaak B.
3.3.4
Zaak C (diefstal Jumbo)
Op 15 maart 2020 deed beveiliger [naam 3] werkzaam bij de Jumbo te Utrecht aangifte van diefstal van twee six-packs Heineken en een pak energydrank. Hij heeft gezien dat verdachte de producten voor de zelfscanner heeft gehouden, maar vervolgens stopte verdachte de spullen zonder dat hij geprobeerd heeft deze te betalen in een tas en liep daarmee richting de uitgang. Tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft verdachte verklaard dat hij de goederen heeft gestolen. De rechtbank vindt daarmee het in zaak C ten laste gelegde bewezen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw hoeft dit oordeel niet verder te worden gemotiveerd.

4.Bewezenverklaring

Omdat verdachte de feiten van de zaken A, B en C heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan voor die feiten met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan. De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 16 maart 2020 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan een politieauto type Mercedes-Benz Vito voorzien van kenteken [nummer] toebehorende aan de Nationale Politie, immers heeft verdachte opzettelijk een kledingstuk in brand gestoken en vervolgens dat brandende kledingstuk onder voornoemde politieauto gelegd, ten gevolge waarvan voornoemde politieauto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Zaak B:
in de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om anderen, te weten verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , door bedreiging met geweld gericht tegen derden, te weten auto-eigenaren en passagiers van een NS-trein in de spits, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten aan verdachte hulp te verschaffen door
- naar het stationsplein te gaan en vervolgens
- daar brand te stichten aan een politievoertuig en vervolgens
- tegen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] te zeggen: “Sterker nog, als ik helemaal niet geholpen ga worden, dan steek ik meer auto’s in de brand. En als dat niet helpt dan doe ik dat gewoon in een rijdende NS-trein vol met mensen in de spits!”.
Zaak C:
op 15 maart 2020 te Utrecht twee six-packs en een pak Red Bull, toebehorende aan de Jumbo heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast moet aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging worden opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende naar voren gebracht. Verdachte is iemand die een levenslang zorgtraject nodig heeft. Plaatsing in de reguliere GGZ is een gepasseerd station. Dit geldt ook voor oplegging van een ISD-maatregel. Nu met de brandstichting geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is geweest, is het enkel mogelijk om TBS met dwangverpleging op te leggen voor de duur van maximaal vier jaren of TBS met voorwaarden. Verdachte wil graag duidelijkheid, [naam 2] en structuur. Een ongemaximeerde TBS zou daaraan het meest tegemoet komen, maar dat is dus geen mogelijkheid. Een TBS met voorwaarden is dan de beste optie, want die heeft de langste looptijd. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om een tussenvonnis te wijzen waarin wordt bevolen een maatregelenrapport op te maken waarin de mogelijkheden voor een TBS met voorwaarden kunnen worden onderzocht. Mocht de rechtbank wel komen tot bewezenverklaring van levensgevaar, dan verzoekt de raadsvrouw een ongemaximeerde TBS met verpleging op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Aard en ernst van de feiten en relevante omstandigheden
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting aan een politiebus. Deze politiebus stond geparkeerd bij het Centraal Station en er stonden andere goederen omheen waardoor er gevaar voor goederen te duchten is geweest. Brandstichting is een ernstig feit. Door de brand is er forse schade toegebracht aan het politievoertuig. Verdachte mag van geluk spreken dat door ingrijpen van de politie en de brandweer kon worden voorkomen dat de brand naar andere goederen of de voorgevel van het Centraal Station is overgeslagen. Daarnaast heeft verdachte geprobeerd om verbalisanten te dwingen om hem hulp te bieden door onder andere te dreigen met brandstichting nadat hij die dag ervoor daadwerkelijk brand had gesticht. Ook dat is een verontrustend feit. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van winkelbedrijf Jumbo, een hinderlijk feit.
Verdachte is eerder voor brandstichting en vernieling veroordeeld tot een forse gevangenisstraf. Ook is hij de laatste jaren meerdere keren veroordeeld voor diefstallen. De rechtbank weegt dit in zijn nadeel mee.
7.3.2
Persoon van verdachte
Om meer inzicht te krijgen in de persoonlijkheid van verdachte, heeft zowel psychiatrisch- als psychologisch onderzoek plaatsgevonden in het kader van de zaken A en B. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport over verdachte.
Uit het reclasseringsadvies van 30 juni 2020, opgemaakt door P.M. van Doleweerd, blijkt het volgende. De reclassering concludeert dat er een reëel risico is op voortschrijdende ontsporing in gewelddadig delictgedrag. Verdachte lijdt aan een complex beeld van psychiatrische gedragsproblematiek en er is sprake van zwakbegaafdheid. Om de gedragsproblematiek van verdachte te beheersen, start het zorgtraject bij voorkeur in een forensische kliniek die gespecialiseerd is in zorg en behandeling voor laag begaafde personen met co-morbide psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek. Hierop aansluitend is 24-uurs zorg in een begeleid wonen setting nodig. In het PBC-rapport van 2016 werd de zorgsuggestie [naam instelling 2] gedaan. De reclassering sluit zich daarbij aan, niet alleen vanwege de passende behandelmogelijkheden maar ook vanwege de samenwerking die deze instelling heeft met de beschermd wonen instelling de [naam instelling] . Beide instellingen passen goed bij de problematiek van verdachte. De mogelijkheden van zorg in de strafrechtelijke kaders van drang en dwang die de reclassering kan adviseren, zijn ontoereikend om de problematiek te beheersen en recidive te voorkomen. Het zal onvermijdelijk zijn dat elke gedragsvrijheid die in die kaders vroeg of laat weer aan de orde komt, zal leiden tot een terugval in onwenselijk gedrag. Elk kader met voorwaarden zal niet alleen leiden tot verdere escalatie van (delict)- gedrag maar ook tot voortduring van de onrust. Er zal dan geen ruimte ontstaan voor stabiliteit in persoonlijk functioneren en maatschappelijke aansluiting. De PJ-rapporteurs kunnen eventueel wel een kader met dwangzorg adviseren.
De rechtbank heeft mevrouw Van Doleweerd op de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte zich buiten de muren van een gesloten setting lastig kan structureren. Dat komt mede door zijn middelengebruik. Zij ziet geen andere optie dan dwangzorg. Uiteindelijk kan hij vanuit de kliniek worden geplaatst in een beschermd of begeleid wonen setting. Het zal voor verdachte niet veel verschil maken in welk kader hij wordt geplaatst omdat het kader voor hem een abstract gegeven is. Een gesloten setting zal verdachte de bescherming en rust bieden waar hij zo naar hunkert. Als hij in een kader met voorwaarden wordt geplaatst, zal dat hem stress opleveren waardoor de kans op ontregeling groot is. Bij voorkeur wordt verdachte in [naam instelling 2] geplaatst. Daar is fasering mogelijk naar een ambulant kader bij [naam instelling] . Een TBS met voorwaarden is wat de reclassering betreft geen optie.
Uit het rapport van psychiater M.H. Diawara van 11 juli 2020 blijkt het volgende. Bij verdachte is sprake van psychische stoornissen in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van middelen. Daarnaast is sprake van een verstandelijke handicap in de vorm van zwakbegaafdheid. Verdachte heeft vanaf 2013 in wisselende mate last van paranoïde waandenkbeelden. Hij denkt dan dat mensen hem dood willen schieten waardoor hij zich niet veilig voelt en hulp en bescherming wil. Deze stoornissen waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. Uitgaande van alle beschikbare informatie is het aannemelijk dat verdachte in de periode waarin de ten laste gelegde feiten zich afspeelden last had van een hoog stressniveau. Ook had hij in enige mate last van paranoïde psychotische klachten. Hierdoor waren zijn emotieregulatie en impulscontrole mogelijk sterk aangetast, waardoor hij beperkt grip had op zijn (agressieve) impulsen. Ook was er sprake van beperkingen voortvloeiend uit zijn zwakbegaafdheid in de vorm van beperkte zelfredzaamheid en copingsrepertoire, laag normbesef, impulsiviteit en moeite om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Er was geen sprake van volledig verlies van zicht op de realiteit. Verdachte was in staat in enige mate afwegingen te maken omtrent zijn keuzes en handelingen. Het advies is om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt hoog ingeschat als verdachte middelen blijft gebruiken en/of psychotisch ontregelt. Bij voldoende stabilisatie en abstinentie wordt het risico op recidive laag geschat. Vanwege de hoge kwetsbaarheid van verdachte door zijn psychose gevoeligheid, verslavingsproblematiek en zwakbegaafdheid, is een langdurige klinische behandeling in een kliniek gespecialiseerd in LVB-problematiek nodig. Na de klinische behandeling is langdurige bemoeizorg geïndiceerd, ook omdat verdachte de neiging heeft om zorg te mijden. Vanwege het hoge risico op herhaling en het feit dat verdachte zorgmijdend en niet therapietrouw is, zal sprake moeten zijn van een hoog beveiligingsniveau bij een forensisch psychiatrisch centrum. Er moet voldoende stok achter de deur zijn om hem in behandeling te houden. De TBS-maatregel met dwangverpleging is een optie en biedt goede mogelijkheden voor behandeling en resocialisatie ten opzichte van een ISD-maatregel, een voorwaardelijke straf of een TBS met voorwaarden.
De rechtbank heeft de heer Diawara op de zitting als deskundige gehoord. Hij heeft de conclusies en adviezen in zijn rapport bevestigd. Ter toelichting daarop heeft hij verklaard dat verdachte, ondanks zijn psychotische klachten en gevoelens van angst en onveiligheid, enige mate van keuzevrijheid had om op een vrij georganiseerde manier een plan te bedenken om hulp te krijgen en vervolgens aan dit plan uitvoering te geven. Diawara schat in dat verdachte in een civiel kader niet te hanteren is en een strafrechtelijk kader met voorwaarden niet haalbaar is. Dit blijkt ook uit eerdere ervaringen. Als TBS met dwangverpleging alleen in de gemaximeerde variant mogelijk is, is de vraag of die termijn lang genoeg is omdat veel tijd nodig zal zijn voor behandeling en resocialisatie.
Uit het rapport van psycholoog M.L. Sikkens van 4 augustus 2020 blijkt het volgende. Nadat het er aanvankelijk naar uit zag dat verdachte aan het onderzoek zou meewerken, heeft hij zijn (verdere) medewerking ingetrokken. Hierdoor is het onderzoek beperkt. Er kon geen uitspraak worden gedaan over een verklaring voor de achtervolgingswaan vanuit psychotische ontregeling bij verdachte, anders dan een kwetsbare structuur in combinatie met vermoede verstandelijke beperkingen en contextuele factoren. Ook is sprake van middelengerelateerde problematiek en verslavingsgevoeligheid, waarbij het middelengebruik waarschijnlijk een katalyserende werking heeft gehad op de psychotische ontregeling. De psychotische ontregeling lijkt ten tijde van het ten laste gelegde in sterke mate op de voorgrond te treden en te leiden tot een acute doodsangst. Ook is sprake van structureel middelengebruik in de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde. De psychische stoornis en vermoede verstandelijke handicap hebben de gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Vanwege de beperkingen van het onderzoek blijft bij de psycholoog twijfel bestaan over de vraag in hoeverre de doorwerking van de problematiek leidt tot verminderde toerekenbaarheid of volledige ontoerekenbaarheid. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Binnen de setting van het PPC is verdachte meewerkend, ook als het gaat om het innemen van medicatie. Deze basis dient een passend vervolg te krijgen. De psycholoog kan zich vinden in het door de reclassering beschreven zorgtraject, met een klinische behandeling als startpunt en het geleidelijk toewerken naar 24-uurs zorg binnen de VG-sector op de langere termijn. Dit zorgtraject kan vanuit verschillende kaders gerealiseerd worden, die allen op verschillende manieren doorwerken in de slagingskans, met name op de langere termijn. De psycholoog ziet graag dat eerst de mogelijkheden tot een kader vanuit de Wet verplichte geestelijke gezondheidzorg (Wvggz) of de Wet Zorg en Dwang (WZD) wordt overwogen voordat TBS in beeld komt.
De rechtbank heeft de heer Sikkens op de zitting als deskundige gehoord. Hij heeft de conclusies en adviezen in zijn rapport bevestigd. Ter toelichting daarop heeft hij verklaard dat hij betwijfelt of verdachte een bepaalde mate van keuzevrijheid had, zoals Diawara stelt, om een plan te bedenken. Niet is uitgesloten dat het handelen van verdachte moet worden gezien als geautomatiseerd oorzaak-gevolg denken waarbij hij voor zichzelf op een niet adequate manier hulp heeft willen zoeken. Gezien de beperkingen van zijn onderzoek is hij voorzichtig met het geven van een inschatting over de toerekenbaarheid. Zowel gezien de aangewezen behandeling als het juridisch kader, vindt hij TBS niet per se het best passend. TBS met bevel verpleging biedt wel mogelijkheden, maar het is de vraag of een TBS, als ultimum remedium, noodzakelijk is voor het afwenden van het recidiverisico. Uit principieel oogpunt vindt Sikkens dat eerst naar mogelijkheden in het civiele kader moet worden gekeken. Het ligt in de lijn der verwachting dat het lastig zal zijn voor verdachte om zich aan de eventuele voorwaarden te houden, maar ook binnen een TBS met verpleging worden voorwaarden gesteld.
7.3.3
Toerekenbaarheid en op te leggen gevangenisstraf
De rechtbank vindt aannemelijk dat verdachte door de geconstateerde ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van middelen en zwakbegaafdheid werd beïnvloed in zijn gedragskeuzes. De rechtbank gaat echter niet uit van volledige ontoerekenbaarheid, maar van verminderde toerekenbaarheid. De rechtbank betrekt hierbij dat daar waar de psycholoog, gelet op de beperkingen in zijn onderzoek, ruimte laat in zijn conclusie ter zake, de psychiater zijn conclusie duidelijk en voldoende gemotiveerd heeft neergelegd. Bovendien gaat de rechtbank er op basis van beide rapportages vanuit dat bij verdachte hoe dan ook wel sprake is geweest van enige keuzevrijheid. De rechtbank zal verdachte voor de feiten in de zaken A en B verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf is daarmee rekening gehouden. De rechtbank vindt de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en zal deze aan verdachte opleggen. De dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, worden daarop in mindering gebracht.
7.3.4
TBS-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank stelt verder vast dat de deskundigen het er over eens zijn dat verdachte langdurige zorg en begeleiding nodig heeft. Over het (forensische) kader waarin dit moet plaatsvinden, verschillen de psychiater en de psycholoog van inzicht. De psychiater is zeker van zijn conclusie dat dit het beste kan plaatsvinden in het strafrechtelijke kader van TBS met dwangverpleging. De psycholoog zou graag zien dat eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden in het civiele kader. De reclassering heeft geconcludeerd dat de strafrechtelijke kaders van drang en dwang die de zij kan adviseren, ontoereikend zijn om de problematiek van verdachte te beheersen en recidive te voorkomen. Op de zitting is besproken dat onafhankelijk van het kader waarvoor wordt gekozen, plaatsing in [naam instelling 2] wenselijk is omdat dit een passende plek is voor verdachte. Van daaruit kan hij uiteindelijk worden doorgeplaatst naar de beschermd wonen setting van [naam instelling] . Ook zijn de deskundigen het er alle drie over eens dat het voor verdachte heel lastig zal zijn om zich aan voorwaarden te houden. De rechtbank ziet dit bevestigd in de beschreven hulpverleningsgeschiedenis van verdachte. In het reclasseringsadvies wordt benoemd dat er op basis van vrijwilligheid en in het kader van de drang van reclasseringstoezicht en de dwang van de ISD-maatregel in de loop der jaren een hoge zorginzet is geweest, zowel in een civielrechtelijk- als in een strafrechtelijk kader.
De maatregel van TBS kan door de rechter worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer staan en moet – kort gezegd – de veiligheid eisen dat TBS noodzakelijk is. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van TBS is daarnaast vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr).
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over dat bij verdachte tijdens het begaan van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en psychische stoornis, namelijk een psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van middelen en zwakbegaafdheid.
De rechtbank oordeelt dat de ernst van de feiten oplegging van de TBS-maatregel rechtvaardigt. Het bewezen verklaarde feit in zaak A is bovendien een misdrijffeit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Ook vindt de rechtbank dat de algemene veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Gelet op dat wat besproken is op de zitting, gehoord de voorzichtige conclusie van mevrouw van Doleweerd dat een TBS met voorwaarden niet uitvoerbaar zal zijn en gelet op de conclusie van alle drie de deskundigen dat het voor verdachte lastig zal zijn om zich aan voorwaarden te houden, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen of die mogelijkheid verder te onderzoeken. Het verzoek van de raadsvrouw om een tussenvonnis te wijzen en een maatregelenrapport te laten opstellen, wordt afgewezen.
De rechtbank zal verdachte ter beschikking stellen en bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De algemene veiligheid van goederen eist die verpleging. De deskundigen zijn het erover eens dat het risico op herhaling (van gewelddadig gedrag) hoog is. De psychiater heeft daarover in zijn rapport opgenomen dat dit met name het geval is als verdachte middelen blijft gebruiken of psychotisch ontregelt. De rechtbank ziet, gezien de adviezen van de deskundigen, in dat behandeling en resocialisatie van verdachte lang zal duren en vier jaren daarvoor mogelijk te kort is. De TBS is in dit geval echter gemaximeerd (in de zin van artikel 38e Sr) omdat de rechtbank niet bewezen vindt dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Eventuele verdere behandeling van verdachte of nazorg zal in een ander kader vorm moeten krijgen.
De rechtbank adviseert de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te laten beginnen zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van dit vonnis.

8.Beoordeling van de vordering benadeelde partij

De benadeelde partij Nationale politie Eenheid Amsterdam vordert € 52.980,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat deze een onevenredige belasting oplevert voor het rechtsgeding.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Op basis van de aangeleverde stukken is onvoldoende duidelijk wat de precieze schade is. Ook is niet duidelijk of de verzekering (een deel van) de schade heeft uitgekeerd. Als de rechtbank zou toestaan dat hierover nader bewijs of verduidelijking wordt geleverd, zou dat betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat vindt de rechtbank niet opportuun. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 157, 284 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van zaak B:
poging tot een ander door bedreiging met geweld gericht tegen derden wederrechtelijk dwingen iets te doen
Ten aanzien van zaak C:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveeltdat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastdat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaartde benadeelde partij Nationale politie Eenheid Amsterdam
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaaltdat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. S. Djebali en M.E. Grijsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2020.