8.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een toegangsdeur en een ruit beschadigd. Dat is vervelend gedrag waarmee verdachte schade heeft toegebracht aan woningbouwvereniging [naam] en zijn gezinsleden overlast heeft bezorgd. Naast de vernieling heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn moeder en zus. De bedreiging heeft met name bij de moeder van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen omdat zij bang is dat verdachte haar of haar kinderen echt iets zal aandoen.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat deze feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend gezien de bij verdachte vastgestelde psychische stoornissen die aanwezig waren ten tijde van het plegen van deze feiten. GZ-psycholoog J. Yntema heeft in haar rapport van 21 oktober 2020 geconcludeerd dat het gedrag en handelen van verdachte hierdoor werden beïnvloed, zoals hiervoor uitvoerig is besproken. Ook het gegeven dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, weegt in zijn voordeel mee.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies van 20 augustus 2020, opgemaakt door X. de Visser. Hieruit blijkt dat verdachte sinds twee jaar verward en agressief gedrag vertoont en cannabis rookt. De reclassering ziet geen beschermende factoren in het leven van verdachte. Hij is dakloos, rookt cannabis, heeft geen inkomen, geen startkwalificatie voor de arbeidsmarkt en kampt met een ernstige psychiatrische aandoening. Deze problematiek behoeft langdurige behandeling binnen de GGZ. De reclassering sluit zich aan bij de visie dat een zorgmachtiging noodzakelijk is en de voorkeur verdient boven een traject in het forensische kader.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 20-6890, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz is verleend.
Alles afwegende, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één week passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat is een veel lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank vindt de eis niet passend bij de ernst en aard van de feiten en de strafmatigende omstandigheden die daarbij moeten worden meegewogen.
9. Benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 400,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman verzoekt de vordering van de benadeelde partij te matigen. In soortgelijke zaken waarin sprake is van het geven van een enkele droge klap wordt doorgaans een lager bedrag aan schadevergoeding toegekend.
Ontvankelijkheid benadeelde partij
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wet forensische zorg (Wfz) in werking getreden. Met het afgeven van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van opname in een psychiatrisch ziekenhuis zoals opgenomen in het vervallen artikel 37 Sr, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt waardoor – kort gezegd – het risico voor gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend.
Omdat de rechtbank met het afgeven van de zorgmachtiging een equivalent van het vervallen artikel 37 Sr heeft verstrekt, is zij van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en de rechtbank ook een schadevergoedingsmaategel kan opleggen. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij
Toewijzing vordering benadeelde partij
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] , die in haar auto voor het stoplicht stond te wachten maar zich uit het niets geconfronteerd zag met verdachte, via het open raam aan de bestuurderszijde een harde stomp in haar gezicht gegeven. Hieraan heeft zij letsel over gehouden, namelijk een bult aan de binnenkant van haar lip en een snee. Uit de stukken die ter onderbouwing van de vordering zijn ingebracht, volgt dat de zwelling aan de kaak als gevolg van de stomp de dagen na het misdrijf groter is geworden. De huisarts constateerde een abces aan de binnenzijde van de mond, waardoor [slachtoffer 1] enkele weken antibiotica heeft moeten gebruiken. Gelet op het letsel en de medische behandeling die [slachtoffer 1] heeft moeten ondergaan als gevolg van het handelen van verdachte, vindt de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 400,- redelijk en billijk. De rechtbank wijst de vordering toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2020 tot aan de dag waarop de vordering is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die haar door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2020 tot aan de dag waarop de vordering is voldaan.