ECLI:NL:RBAMS:2020:5789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
13/845281-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van salaris wegens ontbreken van wetenschap

Op 25 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van (schuld)witwassen van verschillende geldbedragen tussen 2016 en 2017. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 11 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. L.M.J. Backx, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.M. Denissen. De tenlastelegging betrof het ontvangen van salaris dat afkomstig zou zijn van oplichtingspraktijken van de rechtspersonen waarvoor de verdachte werkzaam was.

De rechtbank heeft in haar vonnis vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn salaris afkomstig was van misdrijf. De verdachte had als werknemer te goeder trouw werkzaamheden verricht en er was geen bewijs dat hij wetenschap had van enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in het dossier niet voldoende waren om de vereiste wetenschap van de criminele herkomst van het geld vast te stellen. Daarom werd de verdachte integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten zouden dragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845281-17 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1 verdachte] en verblijvende op het adres [adres 2 verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.M.J. Backx en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.P.M. Denissen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van (schuld)witwassen van € 36.073,-, € 55.271,- en/of € 5.000,- tussen 25 januari 2016 en 31 december 2016 te Arnhem, Ermelo, Amersfoort en/of Oosterbeek
en/of
medeplegen van (schuld)witwassen en/of eenvoudig witwassen van € 5.238,- tussen 1 januari 2017 en 28 maart 2017 te Arnhem en/of Ermelo.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Inleiding
In 2017 heeft onderzoek Monte Titano plaatsgevonden. Dat onderzoek ging om het vermoeden van oplichting en/of verduistering, gepleegd door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en de leidinggevenden/bestuurders van deze rechtspersonen. Particulieren en particulieren ondernemingen zouden zijn bewogen tot het investeren in obligaties, in de veronderstelling dat hun inleg geïnvesteerd werd in Nederlands vastgoed en windmolenparken. De ingelegde gelden zouden echter besteed zijn aan andere (privé) doeleinden. Inmiddels is door de rechtbank Amsterdam op 28 juni 2019 vonnis gewezen tegen de verdachten in onderzoek Monte Titano. De rechtbank heeft aangenomen dat de leidinggevenden van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , fraude hebben gepleegd en dat alle geïnvesteerde gelden door oplichting zijn verkregen.
Nadat de FIOD in 2016 beslag had gelegd op de bankrekeningen van [bedrijf 2] is dezelfde organisatie obligaties gaan verkopen onder de namen [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Onderzoek naar die organisatie heeft plaatsgevonden onder de naam Monte Titano II. Verdachte en de medeverdachten waren werkzaam als verkopers van obligaties bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
Het verwijt dat in deze zaak wordt gemaakt is dat verdachte salaris voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn salaris afkomstig was van de oplichtingspraktijken van de rechtspersonen waarvoor hij werkzaam was en dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden. Eveneens kan worden vastgesteld dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, omdat deze door oplichting zijn verkregen. Verdachte had ook de wetenschap dat zijn inkomsten van misdrijf afkomstig waren. Hij heeft zich immers onvoldoende kritisch opgesteld en geen vragen gesteld bij twijfelachtige omstandigheden. Daarnaast blijkt de wetenschap uit het feit dat verdachte betrokken is geweest bij het overboeken van geldbedragen van beleggers naar de privérekening van medeverdachte [medeverdachte] . Ook bevat het dossier een geluidsopname van een rollenspel, waarbij verdachte een verkoopgesprek voordoet en onder meer zegt: “
Waar wij momenteel mee samenwerken, das [naam] . Vertel ik bullshit, komt aardig overtuigend over toch?”. Daarnaast heeft verdachte gekozen om voor [medeverdachte] te blijven werken, terwijl daarvoor een bijeenkomst was geweest bij de curator en gesproken is over de oplichtingspraktijken van [medeverdachte] . Ook wist verdachte dat zijn salaris van verschillende rekeningen werd betaald. Bovendien heeft verdachte nog werkzaamheden verricht nadat een collega hem confronteerde met zaken die niet in orde waren. Verdachte heeft zich dan ook als medepleger schuldig gemaakt aan witwassen van de tenlastegelegde geldbedragen.
Ten aanzien van de geldbedragen afkomstig van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] kan worden bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren, omdat hij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de herkomst van de ontvangen bedragen. Dat betekent dat schuldwitwassen kan worden bewezen. Voor wat betreft de bedragen die verdachte in 2017 heeft ontvangen, kan opzetwitwassen worden bewezen. Verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was, omdat hij ervoor koos om met dezelfde mensen hetzelfde werk te blijven verrichten terwijl er in december 2016 beslag was gelegd op de bankrekeningen van [bedrijf 2] en er een ernstig vermoeden van fraude bestond.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft immers als werknemer te goeder trouw werkzaamheden uitgevoerd waarvoor hij verantwoordelijk was. Het is dan ook logisch dat hij daarvoor geldbedragen ontving.
Het dossier bevat geen bewijs waaruit volgt dat verdachte wetenschap van enig misdrijf heeft gehad. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte dat redelijkerwijs had moeten vermoeden. Bovendien heeft verdachte voldaan aan zijn onderzoeksplicht, vragen die verdachte had zijn immers telkens voldoende beantwoord. Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte enkel verantwoordelijk is geweest voor verkoop van producten en administratieve taken, niet voor het bedenken, ontwikkelen of vormgeven van de producten. Hij is evenmin betrokken geweest bij het verwerken en investeren van de door de klanten ingelegde bedragen. Verdachte ging ervanuit dat de informatie die hij kreeg juist was. Uiteindelijk wist verdachte wel dat er zaken niet in orde waren, maar dat bleek telkens achteraf, niet op de momenten dat hij zijn salaris ontving. Er kan dus niet worden vastgesteld dat verdachte op die momenten wist of had moeten weten dat zijn salaris van misdrijf afkomstig was. Ook kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking is geweest. Verdachte moet dus worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De kernvraag in deze zaak is of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn salaris direct of indirect afkomstig was van misdrijf. Kortom: kan de wetenschap van witwassen worden bewezen. De rechtbank acht daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig en heeft als volgt overwogen.
Het dossier bevat een aantal omstandigheden dat in het oog springt. Verdachte heeft immers uitleg gegeven aan collega’s, waarbij hij voordoet hoe een klant moet worden overtuigd en hij onder meer het volgende zegt: “
Vertel ik bullshit, komt aardig overtuigend over toch?”. Ook volgt uit het dossier dat verdachte voor [medeverdachte] is blijven werken terwijl er door de FIOD beslag was gelegd op de bankrekeningen van [bedrijf 2] en er in de media berichten verschenen over belastingfraude, gepleegd door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Verder blijkt dat verdachte eerder heeft gewerkt voor een bedrijf waarnaar door de FIOD onderzoek werd gedaan, te weten voormalig vastgoedbedrijf [bedrijf 5] . Daarnaast wekken de tapgesprekken in het dossier de indruk dat verdachte nog verkoopwerkzaamheden heeft verricht nadat hij zich zou hebben ziekgemeld omdat hij naar eigen zeggen twijfels kreeg. Ook stond verdachte in een functieomschrijving op een telefoonlijst die tijdens een doorzoeking is aangetroffen als leidinggevende vermeld. Verdachte heeft ook sollicitatiegesprekken gevoerd. Ten slotte volgt uit een getuigenverklaring dat verdachte zelf geld van een klant heeft overgemaakt naar de privérekening van [medeverdachte] .
Voornoemde omstandigheden zijn echter niet van zodanige aard dat op basis daarvan moet worden geconcludeerd dat verdachte wist of redelijkerwijze moest weten wat er destijds gaande was binnen de onderneming. Verdachte was werkzaam als verkoper. Aan de salarisbetalingen liggen arbeidsovereenkomsten ten grondslag. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij de ontwikkeling van de te verkopen producten en de besteding van de door de investeerders ingelegde geldbedragen. Er is bijvoorbeeld niet gebleken dat verdachte inzicht had in de geldstromen of dat hij in een leidinggevende rol zicht heeft gehad op de oplichtingspraktijken van de rechtspersonen. Verdachte heeft weliswaar voor een klant geld overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte] , maar daarmee staat niet vast dat verdachte wist of moest weten dat de inleg van investeerders niet werd gebruikt voor de aan de investeerders voorgehouden doeleinden en dat met die gelden zijn salaris steeds betaald zou zijn. Dit volgt evenmin uit het gegeven dat verdachte sollicitatiegesprekken voerde met potentiële collega’s en op een interne telefoonlijst als leidinggevende was aangemerkt. Het rollenspel kan worden gezien in het kader van verkooptraining en kan niet dienen als bewijs dat verdachte wist of moest weten dat het product niet deugde en er sprake was van oplichtingspraktijken bij de rechtspersonen waarvoor hij werkte.
Verdachte en de medeverdachten zijn in januari 2018 onafhankelijk van elkaar gehoord en hebben allen verklaard dat zij vragen stelden en [medeverdachte] hen overtuigde dat het goed zou komen en dat zij in hem hebben geloofd. Ter zitting hebben verdachten dit nogmaals geloofwaardig benadrukt. De geruststellingen van [medeverdachte] waren kennelijk zo overtuigend dat de vragen en zorgen die zij hadden, werden weggenomen en zij ervoor kozen om voor [medeverdachte] te blijven werken. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachten aannemelijk en is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de voor witwassen vereiste wetenschap van de criminele herkomst van het geld te kunnen vaststellen. De hierboven genoemde omstandigheden maken dat niet anders. Het (voorwaardelijk) opzet kan dus niet worden bewezen, zoals de officier van justitie heeft betoogd ten aanzien van de in 2017 tenlastegelegde periode. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn salaris in 2017 van misdrijf afkomstig was. Dat geldt zeker ook voor de tenlastegelegde periode in 2016, omdat genoemde signalen toen nog in mindere mate aanwezig waren. Dat betekent dat de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde.

4.De vorderingen van de benadeelde partijen

De vordering van [benadeelde 1]
De benadeelde partij vordert € 31.668,- aan vergoeding van materiële schade en € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van [benadeelde 2]
De benadeelde partij vordert € 12.807,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van [benadeelde 3]
De benadeelde partij vordert € 25.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop voornoemde vorderingen betrekking hebben. Daarom worden de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen desgewenst aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen dan ook ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2020.