ECLI:NL:RBAMS:2020:5788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
13/845278-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van salaris wegens ontbreken van wetenschap

Op 25 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van (schuld)witwassen van verschillende geldbedragen tussen juni 2016 en maart 2017. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, na een zitting op 11 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. L.M.J. Backx, en de raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, aanwezig waren. De verdachte, geboren in 1976, was werkzaam bij verschillende bedrijven die betrokken waren bij een oplichtingszaak, bekend als onderzoek Monte Titano. De verdachte ontving salaris voor haar werkzaamheden, maar de vraag was of zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit salaris afkomstig was van misdrijf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van haar salaris. De verdediging voerde aan dat de verdachte haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst moest nakomen en dat er geen bewijs was dat haar salaris daadwerkelijk van misdrijf afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij de oplichtingspraktijken en dat er geen bewijs was dat zij wist of moest weten dat haar salaris van misdrijf afkomstig was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Daarnaast werden de vorderingen van benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden. De rechtbank besloot dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten moesten dragen. Het vonnis werd uitgesproken door de voorzitter, mr. N.J. Koene, en de rechters, mrs. G.H. Marcus en A.A. Fase, in aanwezigheid van de griffier, mr. M.N. Greeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845278-17 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.M.J. Backx en van wat verdachte en haar raadsman mr. J.P.W. Nijboer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van (schuld)witwassen van € 27.086,- en/of € 1.000,- tussen 23 juni 2016 en 31 december 2016 te Westervoort, Arnhem, Ermelo, Amersfoort en/of Oosterbeek
en/of
medeplegen van (schuld)witwassen en/of eenvoudig witwassen van € 6.913,- tussen 1 januari 2017 en 28 maart 2017 te Westervoort, Arnhem en/of Ermelo.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding partieel nietig is, aangezien onduidelijk is met wie verdachte het tenlastegelegde zou hebben medegepleegd. Het dossier bevat tenslotte een groot aantal verdachten. Dat maakt dat de omvang van de verdenking niet duidelijk is en daarom niet is voldaan aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding geen belang dient, gelet op de hierna te nemen beslissing. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op het verweer van de raadsman.
Verder is gebleken dat deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde en is de officier van justitie ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Inleiding
In 2017 heeft onderzoek Monte Titano plaatsgevonden. Dat onderzoek ging om het vermoeden van oplichting en/of verduistering, gepleegd door [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en de leidinggevenden/bestuurders van deze rechtspersonen. Particulieren en particulieren ondernemingen zouden zijn bewogen tot het investeren in obligaties, in de veronderstelling dat hun inleg geïnvesteerd werd in Nederlands vastgoed en windmolenparken. De ingelegde gelden zouden echter besteed zijn aan andere (privé) doeleinden. Inmiddels is door de rechtbank Amsterdam op 28 juni 2019 vonnis gewezen tegen de verdachten in onderzoek Monte Titano. De rechtbank heeft aangenomen dat de leidinggevenden van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] , fraude hebben gepleegd en dat alle geïnvesteerde gelden door oplichting zijn verkregen.
Nadat de FIOD in 2016 beslag had gelegd op de bankrekeningen van [naam bedrijf 2] is dezelfde organisatie obligaties gaan verkopen onder de namen [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] . Onderzoek naar die organisatie heeft plaatsgevonden onder de naam Monte Titano II. Verdachte en de medeverdachten waren werkzaam als verkopers van obligaties bij [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] . Verdachte zou ook relatiebeheer- en administratietaken voor voornoemde rechtspersonen hebben verricht.
Het verwijt dat in deze zaak wordt gemaakt is dat verdachte salaris voor haar werkzaamheden heeft ontvangen, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat haar salaris afkomstig was van de oplichtingspraktijken van de rechtspersonen waarvoor zij werkzaam was en dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft ontvangen voor haar werkzaamheden. Eveneens kan worden vastgesteld dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, omdat deze door oplichting zijn verkregen. Verdachte had ook de wetenschap dat haar inkomsten van misdrijf afkomstig waren. Zij heeft zich immers onvoldoende kritisch opgesteld en geen vragen gesteld bij twijfelachtige omstandigheden. Daarnaast blijkt de wetenschap uit het feit dat verdachte in oktober 2016 al had verklaard dat zij wist dat er niet veel van klopte. Ook had zij aangegeven dat er voldoende signalen waren om weg te gaan. Daarnaast wist zij dat de bedrijven niet gevestigd waren op de adressen die op de websites waren aangegeven. Verder heeft zij een valse naam gebruikt in het contact met klanten. Bovendien volgt uit tapgesprekken dat verdachte wist dat het geld van investeerders werd gebruikt om haar salaris te betalen. Verdachte heeft zich dan ook als medepleger schuldig gemaakt aan witwassen van de tenlastegelegde geldbedragen.
Ten aanzien van de geldbedragen afkomstig van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] kan worden bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren, omdat zij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de herkomst van de ontvangen bedragen. Dat betekent dat schuldwitwassen kan worden bewezen. Voor wat betreft de bedragen die verdachte in 2017 heeft ontvangen, kan opzetwitwassen worden bewezen. Verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was, omdat zij ervoor koos om met dezelfde mensen hetzelfde werk te blijven verrichten terwijl er in december 2016 beslag was gelegd op de bankrekeningen van [naam bedrijf 2] en er een ernstig vermoeden van fraude bestond.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte moest namelijk haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst na komen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat het salaris daadwerkelijk van misdrijf afkomstig was, het salaris werd immers met verschillende rekeningen betaald. Maar bovenal kan niet worden bewezen dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat haar salaris van misdrijf afkomstig was.
Verdachte was immers geen oprichter, bestuurder of leidinggevende van een van de rechtspersonen. Ook volgt uit het dossier dat verdachte niet overal bij betrokken werd, geen toegang had tot alle bedrijfsinformatie en bovendien regelmatig goedkeuring vroeg aan medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ). Verdachte vertrouwde op [naam medeverdachte 1] . Het feit dat sprake was van een onderzoek door de FIOD zou dat vertrouwen alleen maar kunnen hebben versterkt, ze werden per slot van rekening in de gaten gehouden. [naam medeverdachte 1] heeft ook verdachte voor de gek gehouden. Van verdachte kan bovendien niet worden verlangd dat zij binnen een kort tijdsbestek in staat moet zijn om de rechtspersonen waarvoor zij werkte te doorgronden. Er kan dus niet worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat haar salaris van misdrijf afkomstig was. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De kernvraag in deze zaak is of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat haar salaris direct of indirect afkomstig was van misdrijf. Kortom: kan de wetenschap van witwassen worden bewezen. De rechtbank acht daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig en heeft als volgt overwogen.
Het dossier bevat een aantal omstandigheden dat in het oog springt. Verdachte is immers aanwezig geweest bij een uitleg van medeverdachte [medeverdachte2] , waarbij hij voordoet hoe een klant moet worden overtuigd en hij onder meer het volgende zegt: “
Vertel ik bullshit, komt aardig overtuigend over toch?”. Ook volgt uit het dossier dat verdachte voor [naam medeverdachte 1] is blijven werken terwijl er door de FIOD beslag was gelegd op de bankrekeningen van [naam bedrijf 2] en er in de media berichten verschenen over belastingfraude, gepleegd door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Verder blijkt dat verdachte eerder heeft gewerkt voor een bedrijf waarnaar de FIOD onderzoek deed, te weten voormalig vastgoedbedrijf [naam bedrijf 5] . Daarnaast heeft verdachte in contact met klanten van [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] gebruik gemaakt van een valse naam, zodat deze klanten niet wisten dat zij ook werkzaam was geweest voor [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Ook is verdachte betrokken geweest bij het opstellen van de brochures en heeft zij veelvuldig contact gehad met [naam medeverdachte 1] over het benaderen van klanten en het uitbetalen van haar salaris.
Voornoemde omstandigheden zijn echter niet van zodanige aard dat daaruit moet worden geconcludeerd verdachte wist of redelijkerwijze moest weten wat er destijds gaande was binnen de onderneming. Aan de salarisbetalingen liggen arbeidsovereenkomsten ten grondslag. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij de ontwikkeling van de te verkopen producten en de besteding van de door de investeerders ingelegde geldbedragen. Er is bijvoorbeeld niet gebleken dat verdachte enig inzicht had in de geldstromen of dat zij een leidinggevende rol heeft vervuld en op die manier zicht heeft gehad op de oplichtingspraktijken van de rechtspersonen. Het rollenspel kan gezien worden in het kader van verkooptraining en kan niet dienen als bewijs dat verdachte wist of moest weten dat het product niet deugde of dat er sprake was van oplichtingspraktijken bij de rechtspersonen waarvoor zij werkte en dat met daaruit verkregen gelden haar salaris werd betaald. Bovendien heeft verdachte een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zij een valse naam noemde om niet geassocieerd te worden met [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] vanwege de negatieve media-aandacht.
Verdachte en de medeverdachten zijn in januari 2018 onafhankelijk van elkaar gehoord en hebben allen verklaard dat zij [naam medeverdachte 1] vragen hebben gesteld, hij hen overtuigde dat het goed zou komen en dat zij in hem hebben geloofd. Ter zitting hebben verdachten dit nogmaals geloofwaardig benadrukt. De geruststellingen van [naam medeverdachte 1] waren kennelijk zo overtuigend dat de vragen en zorgen die zij hadden, werden weggenomen en zij ervoor kozen om voor [naam medeverdachte 1] te blijven werken. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachten aannemelijk en is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de voor witwassen vereiste wetenschap van de criminele herkomst van het geld te kunnen vaststellen. De hierboven genoemde omstandigheden maken dat niet anders. Het (voorwaardelijk) opzet kan dus niet worden bewezen, zoals de officier van justitie heeft betoogd ten aanzien van de in 2017 tenlastegelegde periode. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat haar salaris in 2017 van misdrijf afkomstig was. Dat geldt zeker ook voor de tenlastegelegde periode in 2016, omdat genoemde signalen toen nog in mindere mate aanwezig waren. Dat betekent dat de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde.

5.De vorderingen van de benadeelde partijen

De vordering van [benadeelde 1]
De benadeelde partij vordert € 31.668,- aan vergoeding van materiële schade en € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van [benadeelde 2]
De benadeelde partij vordert € 12.807,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van [benadeelde 3]
De benadeelde partij vordert € 25.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop voornoemde vorderingen betrekking hebben. Daarom worden de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen desgewenst aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen dan ook ieder de eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2020.