3.3.Oordeel van de rechtbank
Alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zaak A
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld op 16 oktober 2018. Hij heeft het volgende verklaard. Die nacht na het stappen op het Leidseplein in Amsterdam is hij aangesproken door een groepje jongens om lachgasballonnen te kopen. Om deze te kunnen betalen, moest [slachtoffer 1] geld pinnen. Bij de pinautomaat heeft hij zijn pincode ingetypt en vervolgens is hij weggetrokken. Terwijl [slachtoffer 1] in een worsteling terecht kwam, heeft één van de jongens uit de groep een bedrag gekozen en het betreffende geldbedrag uit de pinautomaat gehaald. Dit bleek later € 250,- te zijn.
Op de camerabeelden van de pinautomaat is volgens de beschrijving hiervan te zien dat zowel links als rechts van [slachtoffer 1] een persoon staat. Verder is te zien dat [slachtoffer 1] wordt vastgepakt en weggeduwd door NN1. NN1 is later door verbalisanten herkend als verdachte. Vervolgens is te zien dat een worsteling is ontstaan tussen [slachtoffer 1] en NN2. Een derde persoon (NN3) lijkt geld uit de pinautomaat te pakken.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij die bewuste nacht met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in Amsterdam is geweest, dat hij lachgas liep te verkopen, ook aan [slachtoffer 1] , en dat [slachtoffer 1] daarvoor is gaan pinnen. Hij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stonden daar in de buurt. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en heeft geduwd.
De aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] en door voornoemde camerabeelden. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] niet heeft aangeraakt, wordt weerlegd door de beschrijving van de camerabeelden. Hieruit blijkt namelijk dat verdachte [slachtoffer 1] als eerste vastpakt en duwt. Vervolgens komt een medeverdachte in een worsteling met [slachtoffer 1] terecht en pakt een andere medeverdachte weer het geld uit de pinautomaat weg.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld bewezen.
Feiten 2 en 3
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van € 50,-, zijn portemonnee en zijn pinpas. Hij is op 18 oktober 2018 rond 3:50 uur op het Leidseplein in Amsterdam aangesproken door een man die hem drugs probeerde te verkopen. Toen deze man om geld vroeg en de situatie dreigend aanvoelde, is hij geld gaan pinnen. Tijdens het pinnen voelde hij dat de man dichtbij hem stond; [slachtoffer 2] duwt de man een aantal keren weg. [slachtoffer 2] heeft het gepinde geld in zijn broekzak gestopt en heeft gevoeld dat de man het geld en zijn portemonnee uit zijn broekzak pakte en zag dat hij er vervolgens mee vandoor ging. Toen de man de portemonnee teruggooide, bleek de pinpas te zijn verdwenen. Om 4:09 uur is met deze pinpas € 1.000,- gepind bij de pinautomaat op het Rokin in Amsterdam.
Op de camerabeelden van de pintransactie op het Leidseplein zijn volgens de beschrijving hiervan, [slachtoffer 2] en een man in een roodkleurige capuchontrui te zien. Deze man is herkend als verdachte.
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt op belangrijke punten ondersteund door de camerabeelden. Zo blijkt uit de beschrijving van die camerabeelden van de pintransactie dat verdachte erg dicht op [slachtoffer 2] heeft gestaan en dat hij mee heeft gekeken met de pintransactie en dat [slachtoffer 2] verdachte een aantal keren heeft weggeduwd. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] over de pintransactie en de daarop volgende diefstal betrouwbaar en aannemelijk acht. Ondanks dat de diefstal van het geld, de pinpas en de portemonnee niet op de beelden te zien is, gaat de rechtbank er vanuit dat het verdachte moet zijn geweest die deze goederen heeft weggenomen. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook bewezen.
De verklaring van [slachtoffer 2] over het vermeende toegepaste geweld dat zou hebben bestaan uit schoppen, duwen, trekken, rukken en worstelen, wordt echter niet ondersteund in het dossier. Verdachte moet van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Verder heeft te gelden dat korte tijd later is met de door verdachte gestolen pinpas € 1.000,- gepind bij een pinautomaat op het Rokin. Op de camerabeelden van de pintransactie is volgens de beschrijving hiervan te zien dat deze pintransactie is verricht door een ander dan [slachtoffer 2] of verdachte. Gelet op het korte tijdsverloop van de diefstal van de pinpas tot het moment van de pintransactie en het feit dat verdachte kort voor de opname van dit geldbedrag de pincode van aangever heeft kunnen zien, overweegt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte de pinpas en de pincode heeft doorgegeven aan een derde. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon die de pintransactie heeft verricht, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met een valse sleutel bewezen.
Zaak B
Feiten 1, 2 en 3
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van fraude op 19 december 2018 omstreeks 3:35 uur. [slachtoffer 3] kwam uit café [naam café] op de [adres café] toen hij werd aangesproken door een man. Deze man vroeg hem of hij een lachgasballon wilde kopen. Aangever stemde daarmee in en wilde de overeengekomen tien euro overmaken via zijn mobiel bankierenapp. [slachtoffer 3] heeft de ING mobiel bankieren app geopend en zijn telefoon aan de man gegeven om zijn rekeningnummer in de app te zetten. De man was ongeveer tien seconden bezig op de telefoon. Toen [slachtoffer 3] de volgende ochtend op zijn ING app keek, bleek dat in totaal een bedrag van € 1.440,- was overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer 6] . Uit de verklaring van de medewerkster van ING bank blijkt dat de ING app is gekloond.
Ook de hiervoor genoemde [slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan en daarin heeft zij het volgende verklaard. Zij heeft verdachte, die zij kent als [verdachte] , en twee andere jongens op
7 december 2018 ontmoet op een feest. Op 19 december 2018 om 4:15 uur zijn deze jongens naar haar huis in Amsterdam gekomen. Verdachte heeft haar toen gevraagd of zij treinkaartjes voor hem en de andere jongens wilde kopen. Zij hoefde alleen maar het geld dat naar haar zou worden overgemaakt te pinnen. Die dag rond 8:25 uur zijn [slachtoffer 6] en de jongens naar een pinautomaat gegaan. [slachtoffer 6] heeft gezien dat verdachte drie keer een geldbedrag heeft overgemaakt naar haar bankrekening, namelijk twee keer € 500,- en een keer € 440,-. Vervolgens heeft [slachtoffer 6] € 1.400,- gepind. Later heeft [slachtoffer 6] gezien dat het geld afkomstig was van een bankrekeningnummer op naam van [slachtoffer 3] . Uit de door [slachtoffer 6] overgelegde stukken en uit haar verklaring blijkt dat zij WhatsApp-contact heeft gehad met verdachte via het nummer [nummer] .
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij [bijnaam 1] of [bijnaam 2] (fonetisch) wordt genoemd en denkt dat hij in de nacht van 19 december 2018 eerst is gaan stappen en vervolgens naar de woning [slachtoffer 6] is gegaan.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende.
Het is verdachte geweest die door een samenweefsel van verdichtsels, namelijk door [slachtoffer 3] te laten denken dat hij zijn rekeningnummer in zijn telefoon zou zetten, maar in plaats daarvan de mobiel bankieren app te klonen, bij die [slachtoffer 3] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen en dat [slachtoffer 3] daardoor is bewogen tot het beschikbaar stellen van zijn bank- en betaalgegevens. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde oplichting.
Bewezen is ook dat verdachte door middel van de wederrechtelijk gekregen bankgegevens en het binnendringen op de mobiel bankieren app in totaal € 1.440,- heeft overgemaakt van de rekening van [slachtoffer 3] . De rechtbank acht dan ook de onder 2 ten laste gelegde diefstal door middel van valse sleutels bewezen.
Ten slotte is verdachte ook degene die zich de toegang heeft verschaft tot de ING bankieren app van aangever en in die mobiel bankieren app van de telefoon van [slachtoffer 3] een telefoon heeft toegevoegd. Daarmee is de onder 3 ten laste gelegde computervredebreuk bewezen.
Feiten 4 en 5
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van € 330,- op 7 december 2018. Rond 5:00 uur heeft iemand ingelogd op zijn mobiel bankieren account en rond 5:17 is het genoemde bedrag afgeschreven. Het geld is overgeschreven naar een Rabobankrekening op naam van [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
[naam 1] heeft als verdachte verklaard dat hij op 7 december 2018 rond 5:00 uur na een avond stappen op Centraal Station in Amsterdam is aangesproken door twee jongens en dat één daarvan zichzelf [naam 2] noemde. [naam 1] was aangeschoten. [naam 2] vroeg of [naam 1] geld voor hem kon pinnen, zodat hij met zijn vrienden een treinkaartje naar Groningen konden kopen. [naam 1] heeft toen een betaalverzoek opgesteld dat is verzonden aan het telefoonnummer [nummer] , het telefoonnummer dat [naam 2] zou gebruiken. [naam 1] heeft € 330,- op zijn bankrekening ontvangen.
De rechtbank constateert dat meergenoemde aangeefster [slachtoffer 6]
(zie zaak B, feiten 1, 2 en 3)heeft verklaard dat zij verdachte en twee anderen op 7 december 2018 op een feest heeft leren kennen. Ook heeft [slachtoffer 6] verklaard dat zij contact heeft gehad met verdachte via het telefoonnummer [nummer] . Daarnaast is dit telefoonnummer aan verdachte gelinkt door aangeefster [naam aangeefster] , die aangifte heeft gedaan van fraude tegen verdachte. Zij heeft verklaard dat zij verdachte heeft leren kennen in Spanje in oktober 2018 en dat hij haar voornoemd telefoonnummer gegeven.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in oktober 2018 op vakantie is geweest naar Spanje en dat hij zijn telefoon altijd bij zich heeft, ook als hij op vakantie gaat.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte in oktober 2018 en in december 2018 de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer] . Daarom acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte een van de jongens was die zich op 7 december 2018 op het Centraal Station van Amsterdam bevonden en die contact hebben gehad met zowel
[slachtoffer 4] als [naam 1] .
Schakelbewijs
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van voornoemde feiten door de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de verschillende feiten als zogenoemd schakelbewijs te gebruiken. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank vindt het schakelbewijs in de eerste plaats in de werkwijze die verdachte telkens heeft gehanteerd (
modus operandi). Deze is terug te vinden in de in zaak A, zaak B onder 1, 2 en 3 en in zaak C (hierna) bewezen geachte feiten en omstandigheden en komt op de volgende essentiële punten in voorkomende gevallen overeen:
- verdachte spreekt een persoon aan die vaak onder invloed van alcohol is, om (zogenaamd) lachgas te verkopen of geld te lenen - bijvoorbeeld voor de aankoop van een treinkaartje;
- verdachte krijgt de telefoon van deze persoon nadat deze de app heeft geopend met de toegangscode (die wordt afgekeken) en ‘kloont’ de mobiel bankieren app door in de app een QR-code te scannen en door middel daarvan een telefoon toe te voegen aan de mobiel bankieren app;
- verdachte verleent zich de toegang tot de mobiel bankieren app met de afgekeken toegangscode, storneert bedragen en maakt bedragen over naar - voor de tenaamgestelde/eigenaar van de bankrekening - onbekende bankrekeningnummers of bankrekeningnummers van onbekende personen.
Daarnaast wijst de rechtbank op het tijdsbestek waarin de diefstallen en computer-vredebreuken hebben plaatsgevonden, te weten binnen een periode van ongeveer acht maanden.
De rechtbank constateert voor feiten 4 en 5 van zaak B dezelfde modus operandi is gebruikt zoals hierboven is geschetst. De rechtbank acht daarom ook die feiten bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 6] en het hiervoor genoemde schakelbewijs.
Zaak C
Feit 1 primair en 2
[slachtoffer 5] heeft op 19 mei 2019 aangifte gedaan van oplichting en computervredebreuk en heeft het volgende verklaard. [slachtoffer 5] is rond 1:00 uur in Club Air in Amsterdam aan de praat geraakt met twee jongens, waarvan één verdachte blijkt te zijn. Verdachte heeft aan [slachtoffer 5] gevraagd of hij één euro aan hem kon overmaken, zodat hij een fles drank kon kopen. [slachtoffer 5] zegt toe verdachte te helpen en pakt zijn telefoon. Terwijl [slachtoffer 5] zijn telefoon in zijn hand heeft, ziet hij dat verdachte met zijn vinger op het scherm handelingen verricht in de ING-bankieren app. Vervolgens opent een scanner op de telefoon van [slachtoffer 5] en houdt verdachte zijn eigen telefoon onder de telefoon van [slachtoffer 5] om iets te scannen. [slachtoffer 5] heeft vervolgens zijn inlogcode van ING-bankieren app ingevoerd. Vervolgens verdwijnen verdachte en zijn vriend. Korte tijd later merkt [slachtoffer 5] dat bedragen van zijn lopende rekening naar zijn spaarrekening zijn overgemaakt. Dit heeft hij niet zelf gedaan. Door een medewerker van de ING wordt bevestigd dat alle bankgegevens van [slachtoffer 5] omstreeks 1.00 uur zijn overgeschreven naar een iPhone. Dit terwijl [slachtoffer 5] zelf een Samsung telefoon bezit. [slachtoffer 5] is hierna naar verdachte gegaan om hem hiermee te confronteren en heeft een foto van het identiteitsbewijs van verdachte gemaakt met zijn telefoon.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de nacht van 19 mei 2019 in Club Air was met een aantal vrienden. Hij heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer 5] in de rookruimte heeft gesproken. [slachtoffer 5] zou een drankje willen kopen, maar daar geen geld voor hebben gehad. Hij zou verdachte daarom hebben gevraagd geld aan hem over te maken. De internetverbinding was op dat moment te slecht om geld over te kunnen maken, reden waarom verdachte een drankje aan [slachtoffer 5] heeft gegeven. Deze verklaring vindt ten eerste geen steun in het dossier. Ten tweede is de verklaring die verdachte geeft hoe het eraan toe is gegaan in de rookruimte niet geloofwaardig, zeker omdat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 5] op dat moment met een vriend op stap was en voor een drankje bij die vriend had kunnen aankloppen. Tot slot strookt de verklaring van verdachte niet met zijn eerdere verklaring bij de rechter-commissaris op 22 mei 2019, waarin staat dat [slachtoffer 5] verdachte wilde trakteren op een drankje.
De verklaring van [slachtoffer 5] daarentegen wordt ondersteund door het feit dat de bankgegevens van aangever rond dezelfde tijd zijn overgeschreven naar een iPhone als rond de tijd waarop aangever met verdachte heeft gesproken. Ook komen de door [slachtoffer 5] omschreven handelingen van verdachte overeen met de handelingen die volgens de ING helpdesk nodig zijn om de mobiel bankieren app te klonen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het verdachte geweest moet zijn die zich de toegang heeft verschaft tot de ING bankieren app van [slachtoffer 5] . Dat [slachtoffer 5] zelf geld naar zijn spaarrekening heeft overgemaakt, is dan ook niet logisch. Logischer is dat deze overmaking te doen heeft met het checken of de lopende rekening van [slachtoffer 5] voldoende saldo bevatte, zodat op enig moment geld daarvan naar een andere rekening kon worden overgemaakt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor deze is bewogen tot de afgifte van bankgegevens dit met het oogmerk van bevoordeling.
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooide oplichting. De Hoge Raad heeft in een arrest van 10 december 1928 (NJ 1929, p. 525) al bepaald dat voor de voltooiing van dit misdrijf een gedraging van een ander dan de oplichter zelf nodig is. In dit geval is dat de afgifte van de bankgegevens. Niet noodzakelijk is dat verdachte zich daarmee ook daadwerkelijk heeft bevoordeeld, het oogmerk daartoe volstaat.
Uit het dossier is niet gebleken welke rol aan de aanwezige vriend van verdachte kan worden toegeschreven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [getuige 1]
De rechtbank heeft de verklaring van getuige [getuige 1] niet aangewend voor het bewijs. Gelet hierop, zal de rechtbank het voorwaardelijk verzoek afwijzen. Zij overweegt hiertoe dat verdachte door het niet opnieuw horen van deze getuige niet in zijn verdediging wordt geschaad. Omdat de eerdere verklaring van [getuige 1] niet als bewijs wordt gebruikt, is enige aanvullende verklaring van deze getuige in redelijkheid niet van belang voor een in deze strafzaak te nemen beslissing.