ECLI:NL:RBAMS:2020:5775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
13/654202-18 (A), 13/659052-19 (B) en 13/121719-19 (C) (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 27-jarige man voor oplichtingen, diefstallen en computervredebreuk in Amsterdam

Op 25 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een 27-jarige man veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor een reeks van vermogensdelicten, waaronder oplichtingen, diefstallen en computervredebreuk. De man heeft tussen oktober 2018 en mei 2019 in totaal tien delicten gepleegd, waarbij vier slachtoffers zijn gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, diefstal door middel van valse sleutels, oplichting en computervredebreuk. De feiten zijn gepleegd in Amsterdam, waarbij de verdachte gebruik maakte van de kwetsbaarheid van zijn slachtoffers, vaak onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op getuigenverklaringen, camerabeelden en de verklaringen van de slachtoffers. De verdachte heeft tijdens de zitting ontkend betrokken te zijn geweest bij de feiten, maar de rechtbank heeft zijn verklaringen niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn houding tijdens het proces, wat heeft geleid tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654202-18 (A), 13/659052-19 (B) en 13/121719-19 (C) (gev. ttz)
Datum uitspraak: 25 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
in een andere zaak gedetineerd in het Detentiecentrum [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Koers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
Feit 1: diefstal van € 250,- gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd met geweld tegen
[slachtoffer 1] al dan niet in vereniging gepleegd op 16 oktober 2018 te Amsterdam;
Feit 2: diefstal van € 50,-, een portemonnee en een pinpas gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd met geweld tegen [slachtoffer 2] al dan niet in vereniging gepleegd op 18 oktober 2018 te Amsterdam;
Feit 3: diefstal van € 1.000,- van [slachtoffer 2] door middel van een valse sleutel in vereniging gepleegd op 18 oktober 2018 te Amsterdam;
Zaak B
Feit 1: oplichting van [slachtoffer 3] in de periode van 19 december 2018 tot en met
20 december 2018 te Amsterdam;
Feit 2: diefstal van € 1.440,- van [slachtoffer 3] door middel van een valse sleutel in de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Amsterdam;
Feit 3: binnendringen in een geautomatiseerd werk, te weten het ING mobiel bankieren account van [slachtoffer 3] , in de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Amsterdam;
Feit 4: diefstal van € 350,- van [slachtoffer 4] door middel van een valse sleutel op
7 december 2018 te Amsterdam;
Feit 5: binnendringen in een geautomatiseerd werk, te weten het ING mobiel bankieren account van [slachtoffer 4] op 7 december 2018 te Amsterdam;
Zaak C
Feit 1: oplichting van [slachtoffer 5] op 19 mei 2019 te Amsterdam.
Subsidiair ten laste gelegd als een poging hiertoe;
Feit 2: binnendringen in een geautomatiseerd werk, te weten het ING mobiel bankieren account van [slachtoffer 5] op 19 mei 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kunnen alle aan verdachte ten laste gelegde feiten worden bewezen, met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde in zaak C onder 1. Verdachte heeft in laatstgenoemde zaak namelijk geen wederrechtelijk voordeel getrokken. Daarom is geen sprake van een voltooide oplichting. Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot oplichting.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – aan de hand van haar pleitaantekeningen – bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij - samengevat - het volgende aangevoerd.
Zaak A
Feit 1
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft geduwd. Uit de camerabeelden blijkt ook dat niet verdachte (die herkend is als NN1), maar een medeverdachte met aangever worstelt. Verdachte zou [slachtoffer 1] hebben aangeraakt, maar dat hij heeft getrokken is een invulling van de verbalisanten. Ook is gebleken dat NN3 het geld uit een pinautomaat pakt. Uit de camerabeelden is verder niet gebleken dat verdachte een knop op de pinautomaat heeft ingedrukt. Gelet op het voorgaande heeft verdachte geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde feit en daarom is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zoals is vereist voor medeplegen.
Feit 2
Verdachte ontkent dit feit. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte geld en/of een portemonnee uit de broekzak van aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) pakt. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Er is daarom onvoldoende wettig bewijs, reden waarom verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair geldt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de geweldshandelingen. Verdachte heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het toegepaste geweld. Daarom is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten, zoals is vereist voor medeplegen.
Feit 3
Voor enige betrokkenheid van verdachte bij deze diefstal biedt het dossier geen aanknopingspunten. Verdachte is niet de persoon die is te zien op de camerabeelden van de geldopname op het Rokin in Amsterdam en het dossier bevat geen steun voor de omstandigheid dat verdachte de pinpas en de pincode heeft doorgegeven aan de persoon die het geld opneemt. Er is daarom ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte moet worden vrijgesproken van het hier ten last gelegde.
Zaak B
Feit 1
Het dossier bevat onvoldoende bewijs. Niet is gebleken dat verdachte de persoon is geweest die de vermeende handelingen heeft verricht. Bij het tonen van een foto van verdachte aan aangever [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) kan deze niet met zekerheid zeggen of dat de persoon is geweest die zijn telefoon heeft vastgehouden. Vervolgens blijkt ook niet dat de feitelijke handelingen zijn verricht op het moment dat de NN1 persoon de telefoon van [slachtoffer 3] vast heeft.
Feit 2 en 3
Ook voor deze beschuldigingen bevat het dossier onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Niet kan worden bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft afgeschreven van de rekening van [slachtoffer 3] . Op basis van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) kan niet worden geconcludeerd dat verdachte de limiet op haar bankrekening heeft verhoogd en het geld van de rekening van [slachtoffer 3] naar die van haar heeft overgeschreven. [slachtoffer 6] heeft namelijk over andere punten onjuist verklaard, zo blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Feit 4 en 5
Voor deze feiten is onvoldoende bewijs beschikbaar. De aangifte van [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook is niet gebleken dat verdachte gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] waarvan het betaalverzoek afkomstig was.
Zaak C
Feit 1
In de tenlastelegging is niet gespecificeerd waar de oplichting van aangever [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) op ziet. De officier van justitie heeft op de zitting van 11 maart 2020 al meegedeeld dat de oplichting ziet op een geldbedrag dat naar de rekening van verdachte zou zijn overgemaakt. Dat is niet gebeurd; de gelden zijn overgemaakt van de lopende rekening naar de spaarrekening van [slachtoffer 5] . Daarom kan geen sprake zijn van oplichting of een poging daartoe.
Feit 2
Het enkele feit dat verdachte een iPhone had en de ING bank heeft gemeld dat het tweede account dat verbonden is aan de betaalapp van [slachtoffer 5] op een iPhone is gezet, is onvoldoende om tot een veroordeling te komen.
Indien de rechtbank in deze zaak tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsvrouw de al toegewezen, maar niet gehoorde getuige [getuige 1] alsnog te horen als getuige.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zaak A
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld op 16 oktober 2018. Hij heeft het volgende verklaard. Die nacht na het stappen op het Leidseplein in Amsterdam is hij aangesproken door een groepje jongens om lachgasballonnen te kopen. Om deze te kunnen betalen, moest [slachtoffer 1] geld pinnen. Bij de pinautomaat heeft hij zijn pincode ingetypt en vervolgens is hij weggetrokken. Terwijl [slachtoffer 1] in een worsteling terecht kwam, heeft één van de jongens uit de groep een bedrag gekozen en het betreffende geldbedrag uit de pinautomaat gehaald. Dit bleek later € 250,- te zijn.
Op de camerabeelden van de pinautomaat is volgens de beschrijving hiervan te zien dat zowel links als rechts van [slachtoffer 1] een persoon staat. Verder is te zien dat [slachtoffer 1] wordt vastgepakt en weggeduwd door NN1. NN1 is later door verbalisanten herkend als verdachte. Vervolgens is te zien dat een worsteling is ontstaan tussen [slachtoffer 1] en NN2. Een derde persoon (NN3) lijkt geld uit de pinautomaat te pakken.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij die bewuste nacht met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in Amsterdam is geweest, dat hij lachgas liep te verkopen, ook aan [slachtoffer 1] , en dat [slachtoffer 1] daarvoor is gaan pinnen. Hij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stonden daar in de buurt. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en heeft geduwd.
De aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] en door voornoemde camerabeelden. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] niet heeft aangeraakt, wordt weerlegd door de beschrijving van de camerabeelden. Hieruit blijkt namelijk dat verdachte [slachtoffer 1] als eerste vastpakt en duwt. Vervolgens komt een medeverdachte in een worsteling met [slachtoffer 1] terecht en pakt een andere medeverdachte weer het geld uit de pinautomaat weg.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld bewezen.
Feiten 2 en 3
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van € 50,-, zijn portemonnee en zijn pinpas. Hij is op 18 oktober 2018 rond 3:50 uur op het Leidseplein in Amsterdam aangesproken door een man die hem drugs probeerde te verkopen. Toen deze man om geld vroeg en de situatie dreigend aanvoelde, is hij geld gaan pinnen. Tijdens het pinnen voelde hij dat de man dichtbij hem stond; [slachtoffer 2] duwt de man een aantal keren weg. [slachtoffer 2] heeft het gepinde geld in zijn broekzak gestopt en heeft gevoeld dat de man het geld en zijn portemonnee uit zijn broekzak pakte en zag dat hij er vervolgens mee vandoor ging. Toen de man de portemonnee teruggooide, bleek de pinpas te zijn verdwenen. Om 4:09 uur is met deze pinpas € 1.000,- gepind bij de pinautomaat op het Rokin in Amsterdam.
Op de camerabeelden van de pintransactie op het Leidseplein zijn volgens de beschrijving hiervan, [slachtoffer 2] en een man in een roodkleurige capuchontrui te zien. Deze man is herkend als verdachte.
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt op belangrijke punten ondersteund door de camerabeelden. Zo blijkt uit de beschrijving van die camerabeelden van de pintransactie dat verdachte erg dicht op [slachtoffer 2] heeft gestaan en dat hij mee heeft gekeken met de pintransactie en dat [slachtoffer 2] verdachte een aantal keren heeft weggeduwd. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] over de pintransactie en de daarop volgende diefstal betrouwbaar en aannemelijk acht. Ondanks dat de diefstal van het geld, de pinpas en de portemonnee niet op de beelden te zien is, gaat de rechtbank er vanuit dat het verdachte moet zijn geweest die deze goederen heeft weggenomen. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook bewezen.
De verklaring van [slachtoffer 2] over het vermeende toegepaste geweld dat zou hebben bestaan uit schoppen, duwen, trekken, rukken en worstelen, wordt echter niet ondersteund in het dossier. Verdachte moet van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Verder heeft te gelden dat korte tijd later is met de door verdachte gestolen pinpas € 1.000,- gepind bij een pinautomaat op het Rokin. Op de camerabeelden van de pintransactie is volgens de beschrijving hiervan te zien dat deze pintransactie is verricht door een ander dan [slachtoffer 2] of verdachte. Gelet op het korte tijdsverloop van de diefstal van de pinpas tot het moment van de pintransactie en het feit dat verdachte kort voor de opname van dit geldbedrag de pincode van aangever heeft kunnen zien, overweegt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte de pinpas en de pincode heeft doorgegeven aan een derde. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon die de pintransactie heeft verricht, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met een valse sleutel bewezen.
Zaak B
Feiten 1, 2 en 3
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van fraude op 19 december 2018 omstreeks 3:35 uur. [slachtoffer 3] kwam uit café [naam café] op de [adres café] toen hij werd aangesproken door een man. Deze man vroeg hem of hij een lachgasballon wilde kopen. Aangever stemde daarmee in en wilde de overeengekomen tien euro overmaken via zijn mobiel bankierenapp. [slachtoffer 3] heeft de ING mobiel bankieren app geopend en zijn telefoon aan de man gegeven om zijn rekeningnummer in de app te zetten. De man was ongeveer tien seconden bezig op de telefoon. Toen [slachtoffer 3] de volgende ochtend op zijn ING app keek, bleek dat in totaal een bedrag van € 1.440,- was overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer 6] . Uit de verklaring van de medewerkster van ING bank blijkt dat de ING app is gekloond.
Ook de hiervoor genoemde [slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan en daarin heeft zij het volgende verklaard. Zij heeft verdachte, die zij kent als [verdachte] , en twee andere jongens op
7 december 2018 ontmoet op een feest. Op 19 december 2018 om 4:15 uur zijn deze jongens naar haar huis in Amsterdam gekomen. Verdachte heeft haar toen gevraagd of zij treinkaartjes voor hem en de andere jongens wilde kopen. Zij hoefde alleen maar het geld dat naar haar zou worden overgemaakt te pinnen. Die dag rond 8:25 uur zijn [slachtoffer 6] en de jongens naar een pinautomaat gegaan. [slachtoffer 6] heeft gezien dat verdachte drie keer een geldbedrag heeft overgemaakt naar haar bankrekening, namelijk twee keer € 500,- en een keer € 440,-. Vervolgens heeft [slachtoffer 6] € 1.400,- gepind. Later heeft [slachtoffer 6] gezien dat het geld afkomstig was van een bankrekeningnummer op naam van [slachtoffer 3] . Uit de door [slachtoffer 6] overgelegde stukken en uit haar verklaring blijkt dat zij WhatsApp-contact heeft gehad met verdachte via het nummer [nummer] .
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij [bijnaam 1] of [bijnaam 2] (fonetisch) wordt genoemd en denkt dat hij in de nacht van 19 december 2018 eerst is gaan stappen en vervolgens naar de woning [slachtoffer 6] is gegaan.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende.
Het is verdachte geweest die door een samenweefsel van verdichtsels, namelijk door [slachtoffer 3] te laten denken dat hij zijn rekeningnummer in zijn telefoon zou zetten, maar in plaats daarvan de mobiel bankieren app te klonen, bij die [slachtoffer 3] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen en dat [slachtoffer 3] daardoor is bewogen tot het beschikbaar stellen van zijn bank- en betaalgegevens. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde oplichting.
Bewezen is ook dat verdachte door middel van de wederrechtelijk gekregen bankgegevens en het binnendringen op de mobiel bankieren app in totaal € 1.440,- heeft overgemaakt van de rekening van [slachtoffer 3] . De rechtbank acht dan ook de onder 2 ten laste gelegde diefstal door middel van valse sleutels bewezen.
Ten slotte is verdachte ook degene die zich de toegang heeft verschaft tot de ING bankieren app van aangever en in die mobiel bankieren app van de telefoon van [slachtoffer 3] een telefoon heeft toegevoegd. Daarmee is de onder 3 ten laste gelegde computervredebreuk bewezen.
Feiten 4 en 5
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van € 330,- op 7 december 2018. Rond 5:00 uur heeft iemand ingelogd op zijn mobiel bankieren account en rond 5:17 is het genoemde bedrag afgeschreven. Het geld is overgeschreven naar een Rabobankrekening op naam van [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
[naam 1] heeft als verdachte verklaard dat hij op 7 december 2018 rond 5:00 uur na een avond stappen op Centraal Station in Amsterdam is aangesproken door twee jongens en dat één daarvan zichzelf [naam 2] noemde. [naam 1] was aangeschoten. [naam 2] vroeg of [naam 1] geld voor hem kon pinnen, zodat hij met zijn vrienden een treinkaartje naar Groningen konden kopen. [naam 1] heeft toen een betaalverzoek opgesteld dat is verzonden aan het telefoonnummer [nummer] , het telefoonnummer dat [naam 2] zou gebruiken. [naam 1] heeft € 330,- op zijn bankrekening ontvangen.
De rechtbank constateert dat meergenoemde aangeefster [slachtoffer 6]
(zie zaak B, feiten 1, 2 en 3)heeft verklaard dat zij verdachte en twee anderen op 7 december 2018 op een feest heeft leren kennen. Ook heeft [slachtoffer 6] verklaard dat zij contact heeft gehad met verdachte via het telefoonnummer [nummer] . Daarnaast is dit telefoonnummer aan verdachte gelinkt door aangeefster [naam aangeefster] , die aangifte heeft gedaan van fraude tegen verdachte. Zij heeft verklaard dat zij verdachte heeft leren kennen in Spanje in oktober 2018 en dat hij haar voornoemd telefoonnummer gegeven.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in oktober 2018 op vakantie is geweest naar Spanje en dat hij zijn telefoon altijd bij zich heeft, ook als hij op vakantie gaat.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte in oktober 2018 en in december 2018 de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer] . Daarom acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte een van de jongens was die zich op 7 december 2018 op het Centraal Station van Amsterdam bevonden en die contact hebben gehad met zowel
[slachtoffer 4] als [naam 1] .
Schakelbewijs
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van voornoemde feiten door de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de verschillende feiten als zogenoemd schakelbewijs te gebruiken. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank vindt het schakelbewijs in de eerste plaats in de werkwijze die verdachte telkens heeft gehanteerd (
modus operandi). Deze is terug te vinden in de in zaak A, zaak B onder 1, 2 en 3 en in zaak C (hierna) bewezen geachte feiten en omstandigheden en komt op de volgende essentiële punten in voorkomende gevallen overeen:
- verdachte spreekt een persoon aan die vaak onder invloed van alcohol is, om (zogenaamd) lachgas te verkopen of geld te lenen - bijvoorbeeld voor de aankoop van een treinkaartje;
- verdachte krijgt de telefoon van deze persoon nadat deze de app heeft geopend met de toegangscode (die wordt afgekeken) en ‘kloont’ de mobiel bankieren app door in de app een QR-code te scannen en door middel daarvan een telefoon toe te voegen aan de mobiel bankieren app;
- verdachte verleent zich de toegang tot de mobiel bankieren app met de afgekeken toegangscode, storneert bedragen en maakt bedragen over naar - voor de tenaamgestelde/eigenaar van de bankrekening - onbekende bankrekeningnummers of bankrekeningnummers van onbekende personen.
Daarnaast wijst de rechtbank op het tijdsbestek waarin de diefstallen en computer-vredebreuken hebben plaatsgevonden, te weten binnen een periode van ongeveer acht maanden.
De rechtbank constateert voor feiten 4 en 5 van zaak B dezelfde modus operandi is gebruikt zoals hierboven is geschetst. De rechtbank acht daarom ook die feiten bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 6] en het hiervoor genoemde schakelbewijs.
Zaak C
Feit 1 primair en 2
[slachtoffer 5] heeft op 19 mei 2019 aangifte gedaan van oplichting en computervredebreuk en heeft het volgende verklaard. [slachtoffer 5] is rond 1:00 uur in Club Air in Amsterdam aan de praat geraakt met twee jongens, waarvan één verdachte blijkt te zijn. Verdachte heeft aan [slachtoffer 5] gevraagd of hij één euro aan hem kon overmaken, zodat hij een fles drank kon kopen. [slachtoffer 5] zegt toe verdachte te helpen en pakt zijn telefoon. Terwijl [slachtoffer 5] zijn telefoon in zijn hand heeft, ziet hij dat verdachte met zijn vinger op het scherm handelingen verricht in de ING-bankieren app. Vervolgens opent een scanner op de telefoon van [slachtoffer 5] en houdt verdachte zijn eigen telefoon onder de telefoon van [slachtoffer 5] om iets te scannen. [slachtoffer 5] heeft vervolgens zijn inlogcode van ING-bankieren app ingevoerd. Vervolgens verdwijnen verdachte en zijn vriend. Korte tijd later merkt [slachtoffer 5] dat bedragen van zijn lopende rekening naar zijn spaarrekening zijn overgemaakt. Dit heeft hij niet zelf gedaan. Door een medewerker van de ING wordt bevestigd dat alle bankgegevens van [slachtoffer 5] omstreeks 1.00 uur zijn overgeschreven naar een iPhone. Dit terwijl [slachtoffer 5] zelf een Samsung telefoon bezit. [slachtoffer 5] is hierna naar verdachte gegaan om hem hiermee te confronteren en heeft een foto van het identiteitsbewijs van verdachte gemaakt met zijn telefoon.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de nacht van 19 mei 2019 in Club Air was met een aantal vrienden. Hij heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer 5] in de rookruimte heeft gesproken. [slachtoffer 5] zou een drankje willen kopen, maar daar geen geld voor hebben gehad. Hij zou verdachte daarom hebben gevraagd geld aan hem over te maken. De internetverbinding was op dat moment te slecht om geld over te kunnen maken, reden waarom verdachte een drankje aan [slachtoffer 5] heeft gegeven. Deze verklaring vindt ten eerste geen steun in het dossier. Ten tweede is de verklaring die verdachte geeft hoe het eraan toe is gegaan in de rookruimte niet geloofwaardig, zeker omdat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 5] op dat moment met een vriend op stap was en voor een drankje bij die vriend had kunnen aankloppen. Tot slot strookt de verklaring van verdachte niet met zijn eerdere verklaring bij de rechter-commissaris op 22 mei 2019, waarin staat dat [slachtoffer 5] verdachte wilde trakteren op een drankje.
De verklaring van [slachtoffer 5] daarentegen wordt ondersteund door het feit dat de bankgegevens van aangever rond dezelfde tijd zijn overgeschreven naar een iPhone als rond de tijd waarop aangever met verdachte heeft gesproken. Ook komen de door [slachtoffer 5] omschreven handelingen van verdachte overeen met de handelingen die volgens de ING helpdesk nodig zijn om de mobiel bankieren app te klonen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het verdachte geweest moet zijn die zich de toegang heeft verschaft tot de ING bankieren app van [slachtoffer 5] . Dat [slachtoffer 5] zelf geld naar zijn spaarrekening heeft overgemaakt, is dan ook niet logisch. Logischer is dat deze overmaking te doen heeft met het checken of de lopende rekening van [slachtoffer 5] voldoende saldo bevatte, zodat op enig moment geld daarvan naar een andere rekening kon worden overgemaakt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor deze is bewogen tot de afgifte van bankgegevens dit met het oogmerk van bevoordeling.
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooide oplichting. De Hoge Raad heeft in een arrest van 10 december 1928 (NJ 1929, p. 525) al bepaald dat voor de voltooiing van dit misdrijf een gedraging van een ander dan de oplichter zelf nodig is. In dit geval is dat de afgifte van de bankgegevens. Niet noodzakelijk is dat verdachte zich daarmee ook daadwerkelijk heeft bevoordeeld, het oogmerk daartoe volstaat.
Uit het dossier is niet gebleken welke rol aan de aanwezige vriend van verdachte kan worden toegeschreven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [getuige 1]
De rechtbank heeft de verklaring van getuige [getuige 1] niet aangewend voor het bewijs. Gelet hierop, zal de rechtbank het voorwaardelijk verzoek afwijzen. Zij overweegt hiertoe dat verdachte door het niet opnieuw horen van deze getuige niet in zijn verdediging wordt geschaad. Omdat de eerdere verklaring van [getuige 1] niet als bewijs wordt gebruikt, is enige aanvullende verklaring van deze getuige in redelijkheid niet van belang voor een in deze strafzaak te nemen beslissing.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 16 oktober 2018 te Amsterdam omstreeks 04.10 uur op de openbare weg het Leidseplein tezamen en in vereniging met anderen 250 euro, welk bedrag toebehoorde aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld bestond uit het
- nadat voornoemde [slachtoffer 1] zijn pinpas in een pinautomaat had gestoken en zijn pincode had ingetoetst, voornoemde [slachtoffer 1] vastpakken en vastgrijpen en vasthouden en
- duwen van, trekken en rukken aan en worstelen met voornoemde [slachtoffer 1] ;
2.
op 18 oktober 2018 te Amsterdam omstreeks 04:00 uur op de openbare weg het Leidseplein
50 euro, een bankpas en een portemonnee, die toebehoorden aan een ander dan aan verdachte, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
op 18 oktober 2018 te Amsterdam omstreeks 04.00 uur op een openbare weg het Leidseplein tezamen en in vereniging met een of meer anderen 1000 euro, welk bedrag toebehoorde aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en daarbij het weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van die [slachtoffer 2] met bijbehorende pincode;
Zaak B
1.
in de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Amsterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten bankgegevens en/of betaalgegevens door
- aan die [slachtoffer 3] te vragen of hij, verdachte, zijn rekeningnummer in de ING bankieren app op de telefoon van die [slachtoffer 3] mocht zetten om een betaling van die [slachtoffer 3] te ontvangen en
- in de mobiel bankeren app van die [slachtoffer 3] heimelijk een extra toestel aan te melden en
- vervolgens de QR scanner te openen op het toestel van die [slachtoffer 3] en
- vervolgens met het toestel van die [slachtoffer 3] zijn, verdachtes, QR code te scannen en
- onbevoegd op de gekloonde ING app van [slachtoffer 3] in te loggen en verschillende bedragen van de rekening van die [slachtoffer 3] te storneren;
2.
in de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Amsterdam 1.440 euro, een bedrag dat toebehoorde aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd op de gekloonde ING app van [slachtoffer 3] in te loggen en met die gekloonde ING app 1.440 euro van de rekening van [slachtoffer 3] af te schrijven;
3.
in de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van een) geautomatiseerd werk, te weten het ING account toebehorende aan [slachtoffer 3] en de mobiel bankieren app van de ING, is binnengedrongen met behulp van valse signalen of met valse sleutel, immers heeft verdachte met het toestel en de mobiel bankieren app van die [slachtoffer 3] een QR code gescand op zijn, verdachtes, eigen telefoon en de mobiel bankieren app, waardoor de verdachte direct toegang heeft verkregen tot de betaalgegevens en het account van die [slachtoffer 3] en de mobiel bankeren app van die [slachtoffer 3] , waartoe verdachte niet gerechtigd was;
4.
op 7 december 2018 te Amsterdam 330 euro, een bedrag dat toebehoorde aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel een valse sleutel, immers heeft verdachte
- op een gekloonde ING app onbevoegd ingelogd op de account van die [slachtoffer 4] en
- in een gekloonde ING app ingelogd op de account van die [slachtoffer 4] en verschillende bedragen naar de rekening van die [slachtoffer 4] laten storneren en
- met die gekloonde ING app ingelogd op de account van die [slachtoffer 4] en 330 euro van de rekening van die [slachtoffer 4] laten afschrijven;
5.
op 7 december 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten het ING account toebehorende aan [slachtoffer 4] en de ING mobiel bankieren app van de ING is binnengedrongen met behulp van valse signalen of een valse sleutel, immers heeft verdachte onbevoegd ingelogd op de ING mobiel bankierenapp van die [slachtoffer 4] met het toestel en de mobiel bankieren app van die [slachtoffer 4] een QR code gescand op zijn verdachtes, eigen telefoon en mobiel bankieren app, waardoor de verdachte direct toegang heeft verkregen tot de betaalgegevens en het account van die [slachtoffer 4] en de mobiel bankieren app van die [slachtoffer 4] , waartoe verdachte niet gerechtigd was;
Zaak C
1.
op 19 mei 2019 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten betaalgegevens, door
- aan die [slachtoffer 5] te vragen om via mobiel bankeren een (1) euro over te maken en
- in de mobiel bankeren app van die [slachtoffer 5] (heimelijk) een extra toestel aan te melden en
- vervolgens de QR scanner te openen op het toestel van die [slachtoffer 5] en
- vervolgens met het toestel van die [slachtoffer 5] zijn, verdachtes, QR code te scannen en
- die [slachtoffer 5] verzoeken zijn inlogcode in te voeren teneinde de betaling te bevestigen;
2.
op 19 mei 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten het ING account toebehorende aan [slachtoffer 5] en de mobiel bankieren app van de ING, is binnengedrongen met behulp van valse signalen of een valse sleutel, immers heeft de verdachte met het toestel en/of de mobiel bankieren app van die [slachtoffer 5] een QR code gescand op zijn, verdachtes, eigen telefoon en mobiel bankieren app, waardoor de verdachte direct toegang heeft verkregen tot de betaalgegevens en het account van die [slachtoffer 5] en de mobiel bankeren app van die [slachtoffer 5] , waartoe verdachte niet gerechtigd was.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring in de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het feit dat in zaak B sprake is van eendaadse samenloop en een voortgezette handeling. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het recente reclasseringsrapport van 29 oktober 2020 kan niet worden meegewogen, omdat dit is opgemaakt zonder dat hierover contact is geweest met verdachte. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het feit dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten oude feiten betreffen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in het tijdsbestek van acht maanden schuldig gemaakt aan tien vermogensdelicten: een diefstal met geweld, een diefstal, drie diefstallen door middel van een valse sleutel, twee oplichtingen en twee keer computervredebreuk. Er is sprake van vier slachtoffers. Verdachte heeft steeds op één of andere manier gebruik gemaakt van betaalgegevens of een pinpas van andere personen. Verdachte is hierbij geraffineerd te werk gegaan. De slachtoffers waren vaak kwetsbaar, doordat zij onder invloed waren van alcohol. Ook waren de slachtoffers vaak jonge personen, die in sommige gevallen een leeftijdgenoot een handje wilden helpen. Verdachte heeft hier misbruik van gemaakt en hun vertrouwen beschaamd. In een geval heeft verdachte samen met zijn medeverdachten zelfs geweld gebruikt om aan geld van het slachtoffer te komen. Verdachte heeft steeds alleen maar gehandeld voor zijn eigen financiële gewin en heeft een deel van de feiten tijdens een schorsing uit de voorlopige hechtenis voor zaak A gepleegd. De rechtbank neemt hem dit laatste erg kwalijk.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 oktober 2020. Hieruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen met voorwaardelijke strafdelen voor vermogensfeiten, waaronder diefstallen met geweld.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het voortgangsrapport van de reclassering van 29 oktober 2020. Hieruit is gebleken dat het schorsingstoezicht moeizaam verloopt. De houding van verdachte is omschreven als verwijtend, externaliserend, berekenend en dwingend.
De reclassering heeft geconcludeerd dat het voortzetten van een toezicht geen meerwaarde heeft, omdat verdachte zich niet coöperatief opstelt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte kennelijk niet voldoende meewerkt aan de gestelde schorsingsvoorwaarden. Daarbij is de rechtbank gebleken dat verdachte op de zitting er geen blijk van heeft gegeven de ernst van de feiten en zijn rol daarin te onderkennen. Daarom is alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden als reactie op deze laakbare feiten en de houding van verdachte ten opzichte daarvan. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van voorwaardelijk strafdeel met daaraan bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte onvoldoende bereid blijkt aan bijzondere voorwaarden, in het bijzonder toezicht door de reclassering, mee te werken. De rechtbank zal dan ook overeenkomstig de eis van de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden opleggen. Dit betekent ook dat de rechtbank het bevel tot de schorsing van de voorlopige hechtenis in zaak A zal opheffen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55, 56, 63, 138ab, 310, 311, 312, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A onder 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Zaak A onder 2:
diefstal;
Zaak A onder 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Zaak B onder 1, 3 en 2:
de eendaadse samenloop van:
oplichting
en
computervredebreuk;
en de voortgezette handeling van:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Zaak B onder 4 en 5:
de eendaadse samenloop van:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
en
computervredebreuk;
Zaak C onder 1, primair en 2:
de eendaadse samenloop van:
oplichting
en
computervredebreuk.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/654202-18. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2020.