ECLI:NL:RBAMS:2020:5774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
C/13/671485 / HA ZA 19-927
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van adoptiemoeder jegens adoptiedochter wegens schending informatieplicht terzake herkomst en afstamming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres, geboren in Bangladesh en geadopteerd door de gedaagde, en de gedaagde, die als adoptiefmoeder fungeerde. De eiseres vorderde schadevergoeding en afgifte van haar adoptiedossier, stellende dat de gedaagde haar niet volledig had geïnformeerd over haar herkomst en afstamming, wat zou leiden tot onrechtmatig handelen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding deels verjaard was, omdat de eiseres al in 2006 op de hoogte was van relevante informatie. De rechtbank kon niet vaststellen dat de gedaagde nog over het adoptiedossier beschikte, waardoor de vordering tot afgifte werd afgewezen. In reconventie vorderde de gedaagde een contactverbod van tien jaar tegen de eiseres, die volgens haar grievende en beledigende berichten had gestuurd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was voor het contactverbod, gezien de ernstige feiten en omstandigheden die de gedaagde had aangevoerd. De rechtbank legde een dwangsom op voor elke overtreding van het contactverbod. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/671485 / HA ZA 19-927
Vonnis van 4 november 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G. Martin te Purmerend,
tegen
[gedaagde],
domicilie kiezende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.A. Segbedzi te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2019;
  • de akte strekkende tot het in het geding brengen van producties, tevens akte domiciliekeuze gedaagde van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 18 december 2019, waarbij een comparitie van partijen voor een meervoudige kamer is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van niet gehouden zitting van 23 april 2020 (in verband met het Corona-virus);
  • de akte strekkende tot het in het geding brengen van producties, tevens akte wijziging/vermeerdering van eis van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 6 oktober 2020 en de daarin genoemde stukken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is geboren in Bangladesh en geadopteerd door [gedaagde] en haar toenmalige echtgenote de heer [naam echtgenoot 1] (hierna: de heer [eiseres] ). [eiseres] is op 21 april 1977 in Nederland aangekomen. De adoptie is bij beschikking van 11 oktober 1978 door de rechtbank Alkmaar uitgesproken.
2.2.
In een (concept)rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar van 27 juni 1978 staan als plaats en datum van geboorte van [eiseres] : [naam echtgenoot 1] (Bangladesh) en [geboortedatum] 1977. Als wettelijke ouders staan vermeld [naam vader] , vader, en [naam moeder] , moeder. Onder de naam van de vader staat “overleden” en onder de naam van de moeder “verdere gegevens onbekend”.
2.3.
[gedaagde] en de heer [naam echtgenoot 1] zijn in 1981 gescheiden. Hierna heeft [gedaagde] een relatie gehad met de heer [naam relatie] (hierna: [naam relatie] ). [naam relatie] is in 1993 overleden.
2.4.
[eiseres] heeft op enig moment in 2006 kopieën van de volgende papieren (in totaal vier A4) gekregen van [gedaagde] :
a. de ondertekende verklaring van dr. S.A. Ali,
medical officervan de “Netherlands Intercountry Child Welfare Organisation” (hierna: de NICWO) te Dacca, gedateerd 18 april 1977 en met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“Name – [eiseres] – 1 mnth. 22 days
Sex - Female Weight – 5 lbs.120 zs.
This is to certify that this baby is free from any clinical disease, and she can bear the strain of travel.”
b. een (ongetekend) document met als titel “beëdigde verklaring” en met de volgende inhoud:
“Ik, mevrouw [naam moeder] , ongeveer 30 jaar oud en vrouw van Md. [naam vader] uit het dorp [eiseres] , Ps Kotwali, Distr. [naam echtgenoot 1] , van geloof Moslim, als beroep huisvrouw, verklaar
hierbij plechtig en bevestigend het volgende:
  • Dat ik de moeder ben van een kind van het vrouwelijk geslacht, genaamd [eiseres] , wiens geboortedatum [geboortedatum] 1977 luidt en dat zij onder mijn zorg en toezicht staat en dat ik haar voogdes ben.
  • Dat ik niet in staat ben om in haar levensonderhoud en andere dagelijkse kosten te voorzien en daarom heb besloten haar te laten adopteren en te laten herplaatsen in de burgermaatschappij volgens de bepalingen van de “Bangladesh Abandoned Children (Special Provisions) Order 1972” en de daarbij vastgestelde wetten.
  • Dat ik vandaag [eiseres] heb overgedragen aan de voogdij van de “Netherlands Intercountry Child Welfare Organisation” te Dacca, voor haar adoptie in de familie
van de heer en mevrouw [naam echtgenoot 1] - [gedaagde] en dat ik hiermede afstand doe van alle mogelijke aanspraken op haar en dat ik ook in de toekomst geen enkele aanspraak
op haar zal maken.
-
Dat na afstand van mijn voogdij over mijn vorengenoemd kind, de “Netherlands Intercountry Child Welfare Organisation haar voogdij overneemt en dat de genoemde organisatie haar adoptie zal regelen volgens de besluiten van de aangewende autoriteiten.”
c. de ongedateerde verklaring van [naam sociaal werker] ,
social workervan de NICWO, met –
voor zover relevant – de volgende inhoud:
“ [eiseres] is de dochter van wijlen [naam vader] . Haar vader was een dagloner. Hij was heel eerlijk en een man met een keurig gedrag. Hij leefde met zijn gezin in een voorstad van een grotere stad. In ieder geval lukte het hem met zijn schamele inkomen het dagelijkse brood
voor zichzelf en zijn gezin te verdienen.
Zijn familie was rustig. Ongelukkigerwijze werd [naam vader] ernstig ziek en overleed na hevige koorts.
Na zijn doo[d] werden zijn vouw [naam moeder] tesamen met haar 5 dochters zeer behoeftig. Zij werkte hard om voor zichzelf en de 5 kinderen in het dagelijkse levensonderhoud te voorzien.
Zij werd ook ernstig ziek door gebrek aan juiste verzorging en goed voedsel. Zij hebben ook geen familie die hen kan helpen. De vertwijfelde moeder bracht haar zieke baby naar ons kindertehuis en bood [eiseres] , tevens afziend van haar wettige aanspraken op het kind, aan ons aan.
Wij hebben haar geaccepteerd.
Zij groeit in ons kindertehuis op. Zij is een aardige en zachte baby. Wij besloten haar op te geven voor adoptie door het buitenland, met toestemming van de regering.
Gezien de voorkeur van de heer en mevrouw [eiseres] - [gedaagde] , vinden wij dat [eiseres] in deze familie past en hebben haar daarom aan deze familie aangeboden.
Onze allerbeste wensen voor [eiseres] .”
d. de onder c. genoemde originele verklaring, in de Engelse taal opgesteld en ondertekend door [naam sociaal werker] .
[eiseres] heeft – samen met deze documenten – ook een kopie van haar originele Bengaalse paspoort van [gedaagde] gekregen.
2.5.
[eiseres] heeft in 2006 – naar aanleiding van de inhoud van de in 2.4 genoemde documenten – een bezoek gebracht aan het bureau van
The New York Timesen de Bengaalse Ambassade te New York.
2.6.
[eiseres] heeft op 21 december 2016 een brief aan [gedaagde] gestuurd, waarin zij – onder meer en voor zover relevant – schrijft dat [gedaagde] onware uitlatingen tegenover haar heeft gedaan met betrekking tot haar adoptie, dat zij inmiddels een duplicaat van haar paspoort in haar bezit heeft en dat [gedaagde] het (originele) persoonsdocument al tientallen jaren onrechtmatig onder zich houdt.
2.7.
Op 20 september 2017 ontving [eiseres] van de adoptieorganisatie Wereldkinderen (eerder: Bureau Interlandelijke Adoptie) kopieën van haar adoptiedossier. In de begeleidende brief van Wereldkinderen aan [eiseres] van 19 september 2017 staat – voor zover relevant –
“Bijgaand doe ik u (…) toekomen de gekopieerde documenten betreffende uw adoptie uit het schaduwdossier van de adoptieprocedure door uw adoptieouders. In dit schaduwdossier zijn kopieën van documenten gearchiveerd, waarvan uw adoptieouders de originele documenten in hun bezit hebben.”
2.8.
Bij de door Wereldkinderen aan [eiseres] toegestuurde documenten bevinden zich in ieder geval de volgende brieven:
a. de brief van mevrouw [naam secretaresse] , bureau-secretaresse, aan de heer en mevrouw [naam echtgenoot 1] - [gedaagde] van 26 april 1977, met – voor zover relevant – de volgende inhoud:
“Zoals afgesproken zend ik u hierbij de officiële papieren die [eiseres] uit Bangladesh heeft meegekregen, t.w.:
  • afstandsverklaring (Affidavit)
  • gezondheidsverklaring
De verklaring van de Bengalese autoriteiten inzake de voogdijoverdracht zal binnenkort nog worden nagezonden.
Behalve bovengenoemde papieren ontvingen wij ook nog een kort rapportje betreffende de achtergrondgegevens over uw dochtertje. Dit rapportje is eveneens hierbij ingesloten.
(…)”
b. de brief van mevrouw [naam secretaresse] , bureau-secretaresse, aan de heer en mevrouw [naam echtgenoot 1] - [gedaagde] van 28 juni 1977, met voor zover relevant de volgende inhoud:
“In aansluiting op ons schrijven van 26 april jl. zend ik u bijgaand een voogdijoverdrachtsverklaring uit Bangladesh van uw dochtertje [eiseres] .
Een kopie van al de stukken hebben wij inmiddels toegezonden aan het Ministerie van Justitie, Directie Vreemdelingenzaken.”
2.9.
Op 16 februari 2017 is onder leiding van de officier van justitie van het arrondissement te Den Haag een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, dat zich richt op belaging (artikel 285b Wetboek van Strafrecht), waarbij [eiseres] als verdachte is aangemerkt en waarin [eiseres] op 20 april 2017 buiten heterdaad is aangehouden en is verhoord. Op 9 mei 2017 hebben twee politieambtenaren in dit verband een gesprek gevoerd met [gedaagde] , mede om informatie te vergaren over de achtergrond van [eiseres] . In het proces-verbaal van bevindingen dat van dit gesprek is opgemaakt, en dat [gedaagde] niet heeft ondertekend, staat onder meer:
“V: Wat weet [eiseres] omtrent haar biologische ouders?
A: Ik heb indertijd alle schriftelijk[e] bescheiden van de adoptie aan haar overgedragen. Haar beide ouders blijken overleden te zijn. Zij had bij de adoptie nog drie in levende zusters in Bangladesh. (…)”
2.10.
De rechtbank Den Haag heeft [eiseres] strafrechtelijk veroordeeld wegens stalking van een of meer derden. [eiseres] loopt thans in een proeftijd van een voorwaardelijke straf. Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep loopt nog.
2.11.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2018 is de adoptie van [eiseres] op haar verzoek herroepen.
2.12.
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van het verzoek tot herroeping, op 29 mei 2018, heeft [gedaagde] – via haar advocaat – verpakt in een kartonnen doos (in ieder geval) het originele Bengaalse paspoort en schoolpapieren van [eiseres] aan haar laten overhandigen.
2.13.
De relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] is al jaren ernstig verstoord.
[eiseres] ervaart al vanaf haar vroege puberteit psychische klachten en is hiervoor thans onder psychologische behandeling.
2.14.
Bij brief van 11 februari 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de in deze procedure gevorderde schade.
2.15.
[eiseres] heeft [gedaagde] aanvankelijk gedagvaard tegen 29 mei 2019. De rechtbank heeft bij vonnis van 24 juli 2019 [gedaagde] ontslagen van instantie omdat [eiseres] het griffierecht niet tijdig had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de niet tijdige betaling het gevolg is van omstandigheden die in de risicosfeer van [eiseres] liggen. Vervolgens heeft [eiseres] [gedaagde] opnieuw gedagvaard, waarmee de onderhavige procedure is ingeleid.
2.16.
Bij brief van 3 oktober 2019 heeft de teamvoorzitter handel van deze rechtbank – voor zover relevant – het volgende aan [eiseres] geschreven:
“Bij brief van 23 september 2019 heeft de president van de rechtbank u aangesproken op de
ongepaste toon in uw brief aan een rechter van deze rechtbank. De president heeft u voorts
geschreven dat ook van u mag worden verwacht dat u in uw communicatie met de rechtbank de gebruikelijke fatsoensnormen in acht neemt.
Uit het telefonisch contact dat u op 30 september 2019 heeft gehad met een medewerkster van de rechtbank, en de e-mails die u die dag in cc aan de rechtbank heeft gestuurd, kan worden afgeleid dat u de toon en inhoud van uw communicatie met de rechtbank niet gaat aanpassen. Dit is voor de rechtbank onaanvaardbaar, en reden de communicatie met u te beperken.
De rechtbank zal de komende drie maanden alleen nog schriftelijke communicatie (via de
reguliere post dan wel de Centrale Balie van de rechtbank) van u accepteren en daarop alleen reageren voor zover de rechtbank dat nodig acht. Het zal voor u niet meer mogelijk zijn per e-mail met de rechtbank te communiceren. Voorts hebben onze medewerkers de instructie gekregen de verbinding met u te verbreken als u de komende drie maanden telefonisch contact opneemt.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door te handelen dan wel na te laten alle beschikbare informatie aan [eiseres] te verstrekken over haar herkomst en afstamming, en heeft gehandeld dan wel nagelaten in strijd met de op [gedaagde] rustende informatieverplichting en daardoor jegens [eiseres] schadeplichtig is geworden;
[gedaagde] te veroordelen tot afgifte van het volledige adoptiedossier, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere dag na dit vonnis dat geen uitvoering aan dit vonnis wordt gegeven;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 30.000 voor de door haar geleden immateriële en materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2019, althans per datum dagvaarding, alsmede tot een bedrag van
€ 850 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4. [gedaagde] te verbieden om op welke wijze dan ook en aan wie dan ook uitlatingen over [eiseres] te doen aan derden, inclusief alle zakelijke en overige relaties in de meest brede betekenis van deze woorden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere dag na dit vonnis dat geen uitvoering wordt gegeven aan dit vonnis;
5. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding inclusief de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering – kort gezegd en mede gelet op de toelichting ter zitting – het volgende ten grondslag gelegd.
Ad 1) Op [gedaagde] rust de verplichting om [eiseres] , zo vroeg en volledig mogelijk, te informeren over haar herkomst zodat zij haar identiteit kan bepalen en meer te weten kan komen over de feiten en omstandigheden van haar geboorte tot aan de adoptie. [gedaagde] is in de nakoming van deze verplichting tekortgeschoten omdat zij onvolledige en ook onjuiste informatie aan [eiseres] heeft verstrekt. Tijdens haar hele leven heeft [gedaagde] [eiseres] voorgelogen over het overlijden van haar biologische moeder in Bangladesh. Uit het adoptiedossier dat in 2017 beschikbaar kwam en waarvan het in 2.2 genoemde (concept)rapport van de Raad voor de Kinderbescherming deel uitmaakt, bleek echter dat de biologische moeder van [eiseres] ten tijde van de adoptie in leven was. [gedaagde] had deze gegevens uit eigen beweging met [eiseres] moeten delen. Aldus is haar (opzettelijk) een band met haar eigen moeder onthouden, een moeder die zij haar hele leven dagelijks mist. [eiseres] is – ten onrechte – opgegroeid met het idee dat zij een weeskind was. [eiseres] mocht van [gedaagde] nooit eerder (gedetailleerde) gegevens over haar adoptie en haar Bengaalse paspoort inzien, omdat [gedaagde] had bepaald dat deze gegevens pas na haar overlijden voor [eiseres] beschikbaar mochten komen. Het structureel onthouden van relevante informatie om de achtergronden van de adoptie en haar herkomst te kunnen doorgronden is – in het licht van het recht op informatie dat uit artikel 8 EVRM voortvloeit – een onrechtmatige daad. [eiseres] verwijst daarbij naar het arrest van het hof Den Haag van 13 november 2018 (ECLI:GHDHA:2018:3107).
Ad 2) Uit de brief van Wereldkinderen aan [eiseres] van 19 september 2017 blijkt dat [eiseres] het originele adoptiedossier moet hebben. Zij weigert dit tot nu toe af te geven en dit is onrechtmatig jegens [eiseres] .
Ad 3) [eiseres] is door de handelwijze van [gedaagde] (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geraakt en kampt met ernstige, levenslange psychische klachten. Zij lijdt aan een levenslange posttraumatisch stressstoornis, gecombineerd met een depressieve stoornis en een angst- en emotieregulatiestoornis. De materiële schade bestaat uit het eigen risico dat [eiseres] jaarlijks geheel verbruikt ten gevolge van noodzakelijke behandelingen, onderzoekskosten en verlies verdienvermogen. De grootste schadepost is immateriële schade, doordat [eiseres] zo lang niet in staat is geweest haar herkomst te bepalen en door [gedaagde] op een vals spoor is gezet. De schadeberekening is mede gebaseerd op de uitgangspunten van het hof Den Haag in eerder genoemd arrest van 13 november 2018.
Ad 4) [gedaagde] maakt op hinderlijke wijze inbreuk op het privéleven van [eiseres] .
In de afgelopen vijf jaar heeft [gedaagde] aantoonbaar onwaarheden over [eiseres] verkondigd dan wel grievende uitlatingen gedaan over [eiseres] , te weten aan: de politie, de meervoudige kamer van de rechtbank Alkmaar tijdens de procedure tot herroeping van de adoptie, mevrouw mr. R. Smit (notaris te Harderwijk), de advocate van [gedaagde] en de rechtbank die onderhavige zaak behandelt. Zo klopt het niet dat [eiseres] lijdt aan een hechtings- of identiteitsstoornis en/of dat [gedaagde] in het verleden psychologische ondersteuning voor [eiseres] heeft gezocht hiervoor. Verder klopt niet dat [eiseres] een ernstige longaandoening had en/of is geopereerd aan een cyste ofwel een goedaardige tumor. Uit het medisch dossier blijkt namelijk dat het om een onschuldig stukje spierweefsel ging. Verder heeft [gedaagde] in een brief aan genoemde notaris, die haar benaderde in verband met de nalatenschap van de overleden (derde) echtgenoot van [gedaagde] (de heer [naam echtgenoot 2] ), ten onrechte vermeld dat er een familierechtelijke betrekking tussen partijen bestond. Het onrechtmatige karakter van de uitlatingen is gelegen in de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] en het handelen van [gedaagde] vanuit de onterechte gedachte dat zij de moeder is van [eiseres] en zeggenschap over [eiseres] heeft.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde] beroept zich op verjaring van de vordering tot schadevergoeding. [eiseres] was in ieder geval in 2006 bekend met de vermeende ‘leugen’ en met de schade, terwijl zij haar vordering pas in 2019 heeft ingesteld. Verder betwist [gedaagde] dat zij is tekortgeschoten in haar informatieplicht. Zij heeft nooit gezegd dat de biologische moeder van [eiseres] was overleden. Zij is altijd open geweest over de afkomst van [eiseres] , de voorhanden stukken rondom de adoptie en zij heeft [eiseres] aangeboden om naar Bangladesh te reizen. [eiseres] heeft dit echter zelf telkens geweigerd. Het klopt niet dat [eiseres] pas gegevens mocht inzien na het overlijden van [gedaagde] . In juni 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] de laatste adoptiepapieren doen toekomen die zij in haar bezit had. Verder acht [gedaagde] de gestelde schade niet onderbouwd en ontbreekt volgens haar het causaal verband tussen deze schade en het gestelde onrechtmatig handelen. [gedaagde] betwist ook dat zij onrechtmatige uitlatingen heeft gedaan jegens [eiseres] .
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te verbieden om gedurende tien jaar na betekening van dit vonnis, althans gedurende een door de rechtbank in goede justitie te bepalen periode, op enigerlei wijze direct of indirect contact op te nemen met [gedaagde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per overtreding, met een maximum van € 25.000. Tevens vordert [gedaagde] veroordeling van [eiseres] in de proceskosten inclusief de nakosten.
3.5.
[gedaagde] heeft aan haar vordering – kort gezegd en mede gelet op de toelichting ter zitting – het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] tracht op dwangmatige wijze contact met [gedaagde] te onderhouden of in ieder geval de aandacht van [gedaagde] te krijgen. [eiseres] heeft [gedaagde] bestookt met talloze (grievende) e-mails, ook na de brief van [eiseres] van 26 december 2016 waarin [eiseres] [gedaagde] heeft verzocht om geen contact met haar op te nemen. In de loop van de procedure tot herroeping van de adoptie heeft [eiseres] ook meerdere e-mails in kopie aan de advocaat van [gedaagde] gestuurd. Ondanks herhaalde verzoeken van deze advocaat aan [eiseres] , bleef [eiseres] e-mails versturen. Uiteindelijk hebben zowel [gedaagde] als haar advocaat het e-mailadres van [eiseres] geblokkeerd. In de loop van deze procedure is [eiseres] opnieuw begonnen met het verzenden van e-mails aan [gedaagde] en haar advocaat. Eerdere minnelijke verzoeken om deze berichten te staken hebben geen resultaat gehad. Weliswaar heeft [eiseres] tussen het laatste bericht van 31 augustus 2019 en de dag van de zitting in deze zaak (6 oktober 2020) geen berichten meer aan [gedaagde] of haar advocaat gestuurd, maar de vrees bestaat dat zij dat nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen, opnieuw zal gaan doen.
3.6.
[eiseres] concludeert tot afwijzing van de vordering. Dat [eiseres] contact had opgenomen met [gedaagde] , haar advocaat en de notaris hield verband met de onderhavige zaak en de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [naam echtgenoot 2] . [eiseres] wenst geen contact met [gedaagde] en ziet nu na psychologische behandeling geen aanleiding meer om zaken in eigen hand te nemen. Onderdeel van de problematiek van [eiseres] is dat zij moeite heeft haar reacties te beperken. Dat was vroeger erger dan nu. De behandelingen die [eiseres] ondergaat zien ook op het uitstellen van de initiële reactie. [eiseres] zal zich nu in een zakelijk conflict laten vertegenwoordigen. Daarnaast heeft [gedaagde] een aandeel gehad in hoe [eiseres] is geworden. [gedaagde] heeft het e-mailadres van [eiseres] zelf geblokkeerd en besloten geen procedure tegen [eiseres] in kort geding te starten. [eiseres] heeft in het afgelopen jaar ook geen berichten meer aan [gedaagde] of haar advocate gestuurd. [eiseres] heeft de knop omgezet en richt zich niet langer op [gedaagde] . [gedaagde] hoeft dan ook niet meer bang te zijn voor een stroom aan berichten indien het vonnis van rechtbank niet gunstig voor haar is. Daarnaast geldt dat [eiseres] in een proeftijd loopt van een strafrechtelijke veroordeling wegens stalking, dit geldt ook als bescherming voor [gedaagde] .

4.De beoordeling

in conventie
onrechtmatig handelen – schending informatieplicht?
4.1.
Het relevante toetsingskader voor de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] vermeld in 3.1 onder 1-3 is als volgt.
4.2.
Ieder kind heeft het recht te weten van welke ouder het afstamt en het recht op identiteit, waaronder begrepen het recht te weten onder welke omstandigheden het kind ter wereld is gekomen. Uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Gaskin tegen het Verenigd Koninkrijk van 7 juli 1989 vloeit voort dat er recht bestaat op de noodzakelijke informatie die nodig is om de kindertijd en de vroege ontwikkeling te begrijpen. Voorts is in uitspraken van het EHRM neergelegd dat een ieder in staat moet zijn om details van zijn of haar identiteit te achterhalen en dat de aanspraak op die informatie van belang is voor de vorming van zijn of haar persoonlijkheid. Daaronder valt ook informatie die nodig is om de waarheid betreffende belangrijke aspecten van die identiteit, waaronder de identiteit van zijn of haar ouders, te achterhalen (vgl. gerechtshof Den Haag 13 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3107). Het is aan de ouder die het gezag uitoefent om het kind die informatie te geven. In beginsel is het aan deze ouder voorbehouden het daartoe geschikte moment te bepalen. Daarbij dient evenwel het belang van het kind voorop te staan (vgl. HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:452).
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] in 2006 de in 2.4 genoemde documenten van [gedaagde] heeft ontvangen. Uit deze documenten blijkt dat de biologische moeder van [eiseres] ten tijde van de adoptie niet was overleden. Voor zover al komt vast te staan dat [gedaagde] vóór 2006 aan [eiseres] te kennen heeft gegeven dat de biologische moeder van [eiseres] ten tijde van de adoptie wél was overleden – hetgeen [gedaagde] uitdrukkelijk betwist – en zou worden geoordeeld dat dit onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] oplevert, is de op die grond gebaseerde schadevergoedingsvordering van [eiseres] verjaard. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval.
4.5.
[eiseres] was in ieder geval op enig moment in 2006, na ontvangst van genoemde documenten, daadwerkelijk in staat een rechtsvordering tot vergoeding van de door haar geleden schade in te stellen. [eiseres] wist immers op basis van de inhoud van deze documenten dat de beweerdelijk gedane mededeling(en) van [gedaagde] niet juist was (waren), terwijl volgens eigen stellingen van [eiseres] zij reeds in 2012 en ook in voorliggende jaren professionele psychologische hulp heeft moeten vragen vanwege het handelen van [gedaagde] (zie bijv. nr. 5 in het verzoekschrift tot herroeping van de adoptie). Vast staat dat [eiseres] [gedaagde] niet eerder dan bij brief van 11 februari 2019 aansprakelijk heeft gesteld voor de thans gevorderde schade. De vordering op basis van de gestelde onjuiste mededelingen van [gedaagde] was echter al ruimschoots vóór
11 februari 2019 verjaard.
4.6.
Voor zover de vordering tot schadevergoeding is gebaseerd op onrechtmatig handelen, bestaande uit – kort gezegd – het achterhouden van adoptiegegevens door [gedaagde] , strandt deze vordering op grond van het volgende. [eiseres] heeft geen feiten gesteld – alhoewel zij daarnaar ter zitting expliciet is gevraagd – waaruit kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] op enig moment over méér inhoudelijke gegevens over de herkomst en de omstandigheden vanaf de geboorte tot de adoptie van [eiseres] beschikte, dan in de eerder genoemde en reeds aan [eiseres] verstrekte documenten zijn vervat. Daarbij merkt de rechtbank op dat de in 2.8 onder a bedoelde brief van de Raad voor de Kinderbescherming onmiskenbaar verwijst naar deze documenten, waarover [eiseres] dus al sinds 2006 beschikte. Ten aanzien van het Bengaalse paspoort van [eiseres] overweegt de rechtbank nog dat [eiseres] sinds 2006 over een kopie daarvan beschikt en dat niet gesteld of gebleken is dat het niet kunnen beschikken over het originele paspoort tot juni 2018 tot enige schade bij [gedaagde] heeft geleid.
4.7.
Voor zover [eiseres] ten slotte aan [gedaagde] het verwijt heeft gemaakt dat [gedaagde] vóór 2006 geen (volledige of juiste) informatie over de adoptie heeft verstrekt, welk verwijt [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist, geldt dat ook de hiertoe strekkende vordering is verjaard. In elk geval vanaf het meerderjarig worden van [eiseres] was zij in staat een vordering tot vergoeding van in verband hiermee geleden schade in te stellen.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen weergegeven in 3.1 onder 1 en 3 worden afgewezen.
Afgifte adoptiedossier?
4.9.
[eiseres] heeft veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van het adoptiedossier gevorderd (3.1 onder 2). Nog los van het antwoord op de vraag of [gedaagde] op onrechtmatige wijze documenten onder zich heeft gehouden, is deze vordering niet toewijsbaar omdat de rechtbank op basis van de stellingen van [eiseres] niet kan vaststellen dat [gedaagde] nog over (delen uit) het adoptiedossier beschikt. [gedaagde] betwist dit gemotiveerd met de mededeling dat zij in juni 2018, na de zitting in de herroepingsprocedure, alle relevante bescheiden die zij nog in haar bezit had, aan [eiseres] heeft verstrekt. Partijen hebben ter zitting erkend dat zij van de inhoud van de – via de advocaat van [gedaagde] – aan [eiseres] overhandigde doos geen beschrijving hebben gemaakt of laten maken. De rechtbank kan [gedaagde] niet veroordelen tot afgifte van bescheiden waarvan zij niet kan vaststellen dat [gedaagde] deze nog onder zich heeft of waarover zij anderszins de beschikking heeft. [eiseres] heeft overigens ook niet gesteld dat [gedaagde] nog over documenten beschikt waarover zij niet inmiddels via andere weg beschikt, waarmee het belang bij de vordering ook ontbreekt. Tot afgifte van een kopie van de door [eiseres] bedoelde foto van de groep adoptiekinderen bij aankomst op Schiphol, heeft [gedaagde] zich bereid verklaard, zodat de rechtbank daarover geen beslissing hoeft te nemen.
Onrechtmatige uitlatingen jegens derden?
4.10.
Van geen van de door [eiseres] aangehaalde uitlatingen van [gedaagde] (zie voor de opsomming 3.2 onder 4) kan binnen de context waarin zij zijn gedaan, worden gezegd dat [eiseres] daarmee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden en dat ze daarmee onrechtmatig zijn. Van de zijde van [eiseres] is hiertoe ter zitting – alhoewel daarnaar uitdrukkelijk is gevraagd – ook geen nadere toelichting gegeven, anders dan dat de uitlatingen een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer zouden maken, dat het na eiswijziging gevorderde verbod met name een “praktische insteek” heeft, zeker nu [gedaagde] zelf een contactverbod vordert en het uitgangspunt van “gelijke monniken, gelijke kappen” heeft te gelden. Van het in 2.9 opgenomen citaat van [gedaagde] uit het politieverhoor staat overigens, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, niet vast dat [gedaagde] dit zo heeft verklaard.
Het door [eiseres] gevorderde ‘spreekverbod’ wordt afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.471, waarvan € 81 aan griffierecht en € 1.390 aan salaris advocaat (twee punten x tarief III, € 695). Voor een compensatie van kosten bestaat geen grond nu [eiseres] zich juist heeft willen ontdoen van enige familierechtelijke relatie met [gedaagde] . Om kostencompensatie heeft [eiseres] overigens, in geval van een afwijzende beslissing op haar vorderingen, ook niet verzocht. Nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als hierna onder de beslissing is vermeld.
in reconventie
4.12.
Een contactverbod zoals door [gedaagde] gevorderd kan alleen worden toegewezen als sprake is van ernstige feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen rechtvaardigen. In elk geval moet sprake zijn van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van [eiseres] jegens [gedaagde] . De vraag of in dat geval een contactverbod noodzakelijk is, moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
4.13.
Uit de door [gedaagde] overgelegde ‘bloemlezing’ van de berichten die zij in de periode van februari 2016 tot en met augustus 2019 van [eiseres] heeft ontvangen, leidt de rechtbank het volgende af. Diverse berichten zijn aan een grote groep afzenders verzonden, waaronder ook steeds aan [gedaagde] . Sommige berichten zijn alleen aan [gedaagde] en de advocaten van partijen gericht. In veel van deze berichten bezigt [eiseres] (uiterst) beledigende en grievende bewoordingen over en jegens [gedaagde] . De rechtbank acht het niet nodig om letterlijke citaten uit deze berichten in het vonnis op te nemen en volstaat met het oordeel dat de inhoud van deze berichten de grens van het betamelijke in ruime mate overschrijdt, schade toebrengt aan de reputatie, eer en goede naam van [gedaagde] en daarmee onrechtmatig jegens [gedaagde] is. Het gaat hier om ernstige feiten die een contactverbod rechtvaardigen.
Het valt op dat de berichten zich in de tijd concentreren rond beslissende momenten in de diverse gerechtelijke procedures waarin partijen zijn verwikkeld: de zittingsdag en de uitspraak in de herroepingsprocedure, de datum van de oorspronkelijke dagvaarding in de civiele procedure (zie 2.15), de datum waartegen [gedaagde] opnieuw is gedagvaard etcetera. De rechtbank acht gezien deze voorgeschiedenis de kans reëel dat [eiseres] nadat dit vonnis is gewezen, zich ook weer (mede) tot [gedaagde] zal richten op de eerder door haar gebezigde wijze. Hierbij betrekt de rechtbank ook het gegeven dat [eiseres] , na het in 2.15 genoemde vonnis van deze rechtbank van 24 juli 2019, haar pijlen had gericht op de rechtbank(medewerkers) en zich daarbij op zodanige wijze had geuit dat [eiseres] vervolgens te verstaan is gegeven dat gedurende een periode van drie maanden niet meer met haar – via e-mail of telefoon – wordt gecorrespondeerd (zie 2.16). In dit licht vormt de (namens [eiseres] aangevoerde) omstandigheid dat [eiseres] in een proeftijd loopt vanwege een strafrechtelijke veroordeling voor stalking en geen strafbare feiten mag plegen geen argument om de vordering af te wijzen. Immers, die proeftijd weerhield [eiseres] niet van (een deel van) genoemde gedragingen.
4.14.
De rechtbank constateert dat [eiseres] , ondanks de zojuist besproken gedragingen die in een andere richting wijzen, meermalen heeft verklaard geen contact met [gedaagde] te willen. In die zin valt niet in te zien dat een contactverbod een wezenlijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] zal maken, danwel dat zij daarvan werkelijk nadeel zal ondervinden.
4.15.
De rechtbank acht de gevorderde duur van het verbod – tien jaar – in de omstandigheden van het geval niet buiten proportie. Daarbij legt met name gewicht in de schaal de leeftijd van [gedaagde] en haar gerechtvaardigde wens om van een ‘rustige(r)’ oude dag te genieten, alsmede de inschatting van de rechtbank dat uitgesloten is dat partijen op enig moment in de toekomst zich nog zullen verzoenen. Als prikkel tot nakoming zal de rechtbank een dwangsom opleggen van € 250 per overtreding, te maximeren op € 25.000.
4.16.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 543 aan salaris advocaat (één punt x tarief II). [eiseres] wordt verder in de nakosten veroordeeld. Deze worden begroot op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.471,
in reconventie
5.3.
verbiedt [eiseres] om gedurende tien jaar na betekening van dit vonnis op enigerlei wijze direct of indirect contact op te nemen met [gedaagde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per overtreding, met een maximum van € 25.000,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 543,
in conventie en in reconventie voorts
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart de onderdelen 5.2 tot en met 5.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, mr. J.T. Kruis en mr. J.W.B. Fieren en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.