In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2020 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia op 19 februari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Letland, is thans gedetineerd en wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en valsheid in geschrift.
De behandeling van de vordering vond plaats op 3 november 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.H.T. van Brunschot, en een tolk in de Letse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Letland toe te staan. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en M.J. Alink, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.