Op 17 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 1972 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 3 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De verdediging voerde aan dat het lijstfeit niet in redelijkheid was aangekruist, maar de rechtbank oordeelde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feitsomschrijving in het EAB en het aangekruiste lijstfeit. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, mits er voldoende garanties waren dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan.
De rechtbank heeft ook de zorgen van de verdediging over mogelijke schendingen van mensenrechten in België, in het bijzonder in het licht van de Covid-19 pandemie, overwogen. De rechtbank oordeelde echter dat het aan de Belgische autoriteiten was om te beslissen over de toelaatbaarheid van voorlopige hechtenis en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een schending van de rechten van de opgeëiste persoon zouden kunnen opleveren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren.