Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
- de dagvaarding van 2 april 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 6 juli 2020, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen.
1.Feiten en omstandigheden
voorlopigvastgesteld op ca. € 397.575,00 (de “koopsom”). Het uitgangspunt hierbij is de factor 2,85 over de voorlopig vastgestelde doorlopende jaarprovisie ad ca. € 139.500,00. Een en ander wordt uiteindelijk gebaseerd op de door verkoper aan de leveringsovereenkomst als bijlage te voegen (of later te ontvangen) originele provisieoverzichten van de maatschappijen, welke de voor de portefeuille te ontvangen provisies op 9-9-2019 weergeven. Deze bestanden worden bij de overvoer (nogmaals) opgevraagd en de koopsom wordt dan achteraf gecorrigeerd indien het totaal van de doorloopprovisie afwijkt van de hierboven vernoemde jaarprovisie ad € 139.500,00. De afwijking wordt verrekend conform de afgesproken factor van 2,85.
2.Vordering en verweer
rimair: een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
subsidiair: ontbinding van de overeenkomst van opdracht onder teruggave van
meer subsidiair: een vervangende schadevergoeding van € 9.871,12.