In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 2 juli 2020, wordt een verzoek behandeld tot toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, een minderjarige, heeft op 31 december 2019 een aanhouding ondergaan en stelt dat hij ten onrechte langer op het politiebureau is gehouden, wat hij kwalificeert als een fictieve inverzekeringstelling. De raadsman van verzoeker voert aan dat de vrijheidsbeneming in strijd is met de adviezen van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en dat het belang van het kind niet is gerespecteerd. Verzoeker vraagt om een schadevergoeding van € 105,- voor de fictieve inverzekeringstelling, alsook vergoedingen voor de kosten van de raadsman en andere gemaakte kosten.
De officier van justitie verzet zich tegen de toekenning van de schadevergoeding voor de fictieve inverzekeringstelling, omdat er volgens hem geen inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt echter dat, ondanks het feit dat verzoeker niet formeel in verzekering is gesteld, de omstandigheden van de zaak en de jeugdige leeftijd van verzoeker aanleiding geven om de nacht die hij in de politiecel heeft doorgebracht als zodanig te behandelen. De rechtbank kent verzoeker de standaardvergoeding van € 105,- toe.
Daarnaast wordt de schadevergoeding voor de kosten van de raadsman van € 1.176,12 en de reiskosten van € 1,82 toegewezen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding voor de beschadigde telefoon af, omdat niet is aangetoond dat deze schade is ontstaan door de aanhouding. De totale vergoeding die aan verzoeker wordt toegekend bedraagt € 1.832,94. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel verzoeker als de officier van justitie.