ECLI:NL:RBAMS:2020:5635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
13/153398-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging met een kruisboog

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 60-jarige man, die op 9 juni 2020 een grondwerker bedreigde door met een kruisboog pijlen op de graafmachine af te schieten waarin de grondwerker aan het werk was. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge. De officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, vorderde een gevangenisstraf van 93 dagen en een taakstraf van 40 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag of zware mishandeling, maar wel aan bedreiging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte door het afschieten van de pijlen de grondwerker in redelijkheid de vrees kon doen ontstaan dat hij geraakt zou worden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van een mes aan de verdachte, terwijl de kruisboog en de pijlen aan het verkeer werden onttrokken. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij geen blijk heeft gegeven van inzicht in zijn gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/153398-20
Datum uitspraak: 20 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 6 november 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte is niet verschenen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigd raadsman
mr. J.F. van der Brugge.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.De verdenking

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
een poging tot doodslag (primair) dan wel een poging tot zware mishandeling (subsidiair) dan wel aan bedreiging (meer subsidiair) door met een kruisboog één of meer pijlen af te schieten in de richting van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastgelegde, omdat na onderzoek is gebleken dat het niet aannemelijk is dat er met de kruisbogen van verdachte door de ruit van de graafmachine van [slachtoffer] heen geschoten kon worden. Het meer subsidiair ten laste gelegde feit kan wel wettig en overtuigend bewezen worden. Alleen het tonen van een kruisboog aan iemand levert al een bedreiging op. In dit geval is er zelfs met de kruisboog geschoten in de richting van de graafmachine terwijl [slachtoffer] daar op dat moment in zat. Dat levert onmiskenbaar een bedreiging door verdachte van [slachtoffer] op. Bij [slachtoffer] kon immers de redelijke vrees zijn ontstaan dat verdachte hem wilde raken.
De verdediging vindt dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft weliswaar twee keer op de graafmachine geschoten, maar dit was niet op de cabine of op de machinist. Hij heeft de kruisboog niet aan de machinist getoond en de machinist kon verdachte ook niet zien. Verdachte heeft dan ook geen opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel op bedreiging. Het schieten zelf is hooguit onwenselijk gedrag, maar niet ieder onwenselijk gedrag kan worden aangemerkt als een strafbaar feit.
Voor zover de ingenomen standpunten nader inhoudelijk besproken moeten worden, komen ze hierna bij de beoordeling door de rechtbank aan bod.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
3.2.1
Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde:
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel aan een poging tot zware mishandeling, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.2.2
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde:
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever hoorde op twee afzonderlijke momenten, rond 10.00 uur en 15.00 uur, een harde klap tegen het raam van de kraan waarin hij op dat moment aan het werk was. Toen aangever ging kijken waar de klap vandaag kwam, zag hij beide keren een pijl op de grond liggen. Dit kwam op aangever dreigend over, mede omdat hij niet zeker wist waarvandaan er werd geschoten. Wel had hij het vermoeden dat de pijlen werden afgeschoten vanuit het raam van de woning waar, zoals later bleek, verdachte woonachtig is. Verdachte is daarop gehoord en heeft bekend dat hij de pijlen met een kruisboog uit zijn raam heeft geschoten. Hij zou dit hebben gedaan uit verveling en vanwege irritatie over de werkzaamheden in zijn straat.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de tenlastegelegde gedragingen in de gegeven omstandigheden op zichzelf al voldoende is om aan te nemen dat bij aangever in redelijkheid vrees kon ontstaan dat hij (dodelijk) zou worden geraakt door de kruisboogpijlen. Het handelen van verdachte kan dus worden aangemerkt als bedreiging met een misdrijf tegen het leven van aangever gericht. Dat verdachte geschoten zou hebben uit verveling maakt dit niet anders.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde.
4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
meer subsidiair:
op 9 juni 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meermaals met een kruisboog een pijl af te schieten in de richting van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 93 dagen, met aftrek van voorarrest en tot een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke taakstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 21 oktober 2020.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren (LOVS-oriëntatiepunten) een taakstraf noemen als oriëntatiepunt voor bedreiging.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft [slachtoffer] bedreigd door pijlen op hem af te schieten. Door dit te doen heeft verdachte bij [slachtoffer] gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht, terwijl [slachtoffer] op dat moment bezig was met de uitvoering van zijn werk als grondwerker. Verdachte heeft op geen moment er blijk van gegeven dat hij oog heeft voor hetgeen hij teweeg heeft gebracht. Integendeel, verdachte heeft verklaard dat hij het onzin vindt dat iemand zich bedreigd voelde. De rechtbank weegt dat in het nadeel van de verdachte mee.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 21 oktober 2020, waarin wordt geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 september 2020. Hieruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld, onder meer voor bedreiging, en dat zijn laatste veroordeling in 2016 is geweest.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en naar uitspraken die in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Mede met inachtneming daarvan komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Omdat de verdachte al langer in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan de duur van de straf die bij dit vonnis wordt opgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte daarnaast nog een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van één maand.

6.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is in beslag genomen:
  • 1 STK Kruisboog (Omschrijving: 5929179, zwart, merk: Mini Cross Bow)
  • 1 STK Wapen (Omschrijving: Pijlpunt 5928181, goedkleurig)
  • 1 STK Wapen (Omschrijving: Pijlpunt 5928193)
  • 1 STK Kruisboog (Omschrijving: 5928194)
Omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan dan wel bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Ook is onder verdachte in beslag genomen:
1. STK Mes (Omschrijving: 5928191)
Ten aanzien van het in beslag genomen mes zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten, nu met dit mes het bewezen geachte niet is begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikel 36b, 36c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Kruisboog (Omschrijving: 5929179, zwart, merk: Mini Cross Bow)
  • 1 STK Wapen (Omschrijving: Pijlpunt 5928181, goedkleurig)
  • 1 STK Wapen (Omschrijving: Pijlpunt 5928193)
  • 1 STK Kruisboog (Omschrijving: 5928194)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 STK Mes (Omschrijving: 5928191)
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020