ECLI:NL:RBAMS:2020:5545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
C/13/678133 / HA ZA 20-39
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de beëindiging van een samenleving en de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de verdeling van gemeenschappelijke eigendommen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de beëindiging van hun samenleving en de gevolgen daarvan. De vrouw vorderde onder andere de vernietiging van een op 12 april 2019 gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van hun gemeenschappelijke eigendommen. De vrouw stelde dat deze overeenkomst tot stand was gekomen onder bedreiging en misbruik van omstandigheden door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen over bedreiging en misbruik van omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw instemde met de afspraken zoals deze zijn gemaakt en dat zij zich had kunnen laten adviseren voordat zij de overeenkomst ondertekende. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en geoordeeld dat de overeenkomst niet vernietigd kan worden op grond van dwaling, omdat partijen bewust zijn uitgegaan van de WOZ-waarden van de onroerende zaken. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de man in voorwaardelijke reconventie niet behandeld, omdat de vorderingen in conventie werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/678133 / HA ZA 20-39
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. van Meurs te Almere,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G. Öntas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • dagvaarding van 3 januari 2020;
  • conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie;
  • conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 mei 2020.
1.2.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben drie inmiddels meerderjarige kinderen.
2.2.
De relatie tussen partijen is in maart 2019 beëindigd.
2.3.
Partijen hebben op 12 april 2019 een overeenkomst getekend in het kader van de verdeling van de gemeenschappelijke eigendommen. Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE:
- dat partijen sedert 22 jaar een affectieve relatie hebben gehad;
- dat uit deze relatie 3 kinderen zijn geboren, 1 thans meerderjarig en 2 eerdaags meerderjarig;
- dat de samenleving van partijen per heden is beëindigd;
- dat partijen ten aanzien van de gevolgen van deze relatie beëindiging bij elkaar te rade zijn gegaan en elkaar gevonden hebben in de volgende regeling;
- dat voor zover in het convenant vaststellingen zijn opgenomen die dienen ter beëindiging en/of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet (artikel 7:900 BW). Dit zal slechts het geval zijn wanneer zulks uitdrukkelijk wordt vermeld.
(…)
Artikel 1 De gezamenlijk in eigendom hebbende woningen en hypotheken en de verdeling van de opbrengst hiervan
1.1
In onverdeeld gemeenschappelijk eigendom van partijen behoort toe het woonhuis staande en gelegen te [plaats] aan het adres [adres 1] , hierna te noemen [adres 1] , en het woonhuis staande en gelegen te [plaats] aan het adres [adres 2] , hierna te noemen [adres 2] .
1.2
Op het pand [adres 1] rust per 1 maart 2019 en schuld uit hoofde van een hypothecaire geldlening afgesloten bij de ING bank met 2 deelleningen (1.0 en 1.1) van respectievelijk € 120.000,00 bankspaar en € 110.000,00 aflossingsvrij, te zamen derhalve groot € 230.000,00. Op het pand [adres 2] rust per 1 maart 2019 een schuld uit hoofde van een aflosvrije hypothecaire geldlening, afgesloten bij de Rabobank onder nummer [hypotheeknr. 1] groot € 124.000,00.
1.3
Partijen komen overeen dat de woningen aan de man worden toegedeeld met een op hem rustende inspanningsverplichting om ervoor zorg te dragen dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de in artikel 1.2. genoemde hypotheeknemers. Mochten één en of beiden geldverstrekkers hun medewerking niet willen verlenen aan het verzoek ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, dan zijn partijen reeds thans voor alsdan overeengekomen dat de vrouw alsnog instemt met de overdracht van haar aandeel in de woningen aan de man. (…)
1.4
Ter zake de waardebepaling van de in art. 1.1 genoemde onroerende zaken zijn partijen met elkaar overeengekomen hiervoor de meest recente WOZ waarde (peildatum 01.01.2019) te hanteren, zijnde respectievelijk € 298.000,00 voor het pand [adres 1] en € 224.000,00 voor het pand [adres 2] . Dit is een vaststellingsovereenkomst.
1.5
Partijen stellen vast dat er sprake is van een overwaarde waarin zij beiden zijn gerechtigd ter grootte van € 168.000,00 (vastgestelde waarde - minus hypotheken), oftewel voor één ieder een bedrag ad € 84.000,00.
1.6
In mindering op de hiervoor beschreven overwaarde strekt een vergoedingsrecht t.b.v. de man. Ten tijde van de aanschaf van de woningen heeft de man uit zijn vermogen € 30.000,00 geïnvesteerd voor woningverbetering en ter betaling van aanvullende kosten kopen, zodat derhalve het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woningen € 69.000,00 bedraagt.
1.7
Partijen wensen tevens direct met elkaar te verrekenen de overige vorderingen die de man op de vrouw heeft. De man heeft de vrouw in 2014 éénmalig bedrag geleend ter grootte van € 25.000,00, welk bedrag door de vrouw is aangewend om een staatspensioen in Turkije voor haarzelf aan te kopen (de vrouw zal vanaf de leeftijd 52 hiervoor levenslang maandelijks pensioen vanuit Turkije ontvangen), alsmede om enkele uitgaven in de privésfeer te bekostigen. Tot slot heeft de man recent uit zijn vermogen diverse reparaties wegens achterstallig onderhoud aan het pand [adres 1] laten uitvoeren. Deze kosten zijn door partijen vastgesteld op een totaal bedrag van € 22.500,00 en zijn volledig door de man voldaan, derhalve een verrekening ten laste van de vrouw van € 11.250,00. Getotaliseerd is de man nog aan de vrouw verschuldigd € 69.000,00 minus € 25.000,00 minus € 11.250,00, derhalve € 32.750,00.
1.8
Partijen zijn overeengekomen om de bij de man in bezit zijnde sloep (voormalig kajuitjacht) onder de naam [naam sloep] , gelegen te [plaats] in de jachthaven de [naam jachthaven] , welke sloep in juli 2017 getaxeerd is door Beekman taxateurs voor € 14.000,00 en deze te betrekken in de afwikkeling, in dier voege dat de man het eigendom van de boot en de daarbij behorende ligplaats aan de vrouw overdraagt, gelijk de vrouw instemt haar vordering op de man te doen verminderen met de genoemde en getaxeerde waarde van € 14.000,00. Het alsdan resterende bedrag ad € 18.750,- zal als volgt door de man aan de vrouw worden voldaan, ten tijde van het passeren van de akte van verdeling zal de man op een door de vrouw op te geven bankrekening € 8.750,00 storten en het resterende bedrag zal dezelfde dag worden voldaan door de vrouw gouden sieraden die bij de man in bezit zijn te overhandigen gelijktijdig met een officieel taxatierapport dat deze sieraden een minimale actuele waarde van € 10.000,00 vertegenwoordigen. Hiermee hebben partijen uitvoering gegeven aan de verdeling van hun gemeenschappelijke bezittingen en hebben zij, over en weer, niets meer van elkaar te vorderen.
1.9
De aan de hypotheek verbonden bankspaarrekening onder [spaarrekeningnr.] bij de ING bank en ten naam gesteld van de man zal integraal aan de man toebehoren. De man heeft vanaf datum opening rekening tot en met heden de volledige maandelijkse inleg uit eigen vermogen voldaan. De vrouw is gehouden al die handelingen te verrichten, indien en voor zover nodig, die erop toezien dat de man volledig en blijvend kan beschikken over de bankspaarrekening en het aanwezige saldo, bij gebreke waarvan de vrouw jegens de man schadeplichtig is voor alle schade die de man door haar nalatig handelen zal lijden, dit alsdan te vermeerderen met de wettelijke rente.
(…)
Artikel 2 Verdeling van de (gezamenlijke) bezittingen en afwikkeling samenlevingsovereenkomst
2.1
Peildatum: indien niet anders beschreven, stellen partijen de peildatum voor verrekening van de gezamenlijke bezittingen op de datum ondertekening van dit convenant.
2.2
Aan ieder van partijen komt toe de bij ieder van hen in bezit en gebruik zijnde kleren, lijfsgoederen, sieraden en persoonlijke bezittingen, zonder enige verrekening van de waarde.
2.3
Alles wat tijdens de periode van samenleving door erfenis, legaat, schenking of anderszins verkregen mocht zijn of worden en heden op de peildatum nog niet feitelijk is verdeeld, wordt zonder verrekening toegedeeld aan de partij die het betreft.
2.4
De zich in de voornoemde woningen bevindende roerende zaken worden tussen partijen met gesloten beurs verdeeld. Partijen wensen van deze verdeling geen nadere specificatie.
2.5
Ieder der partijen zal de op zijn of haar naam gestelde bank- en of spaarrekeningen inclusief het aanwezige (debet- en of creditsaldo) behouden. Dit geldt tevens voor eventuele aanwezige creditcards. Eventueel bij partijen in gebruik zijnde gezamenlijke bankrekening zal door hen worden opgezegd, onder gelijktijdige verdeling van het actuele saldo en wel bij helfte.
2.6
Partijen verklaren uitdrukkelijk en zonder voorbehoud dat de in deze vaststellingsovereenkomst vermelde opsomming van gemeenschappelijke boedel volledig is en dat geen enkel gezamenlijk verkregen/verworden boedelbestanddeel voor de ander is achtergehouden.
2.7
Partijen verklaren dat, behoudens de hypotheken bij ING bank en Rabobank, dat zij verder geen gezamenlijke schulden hebben.
(…)
Artikel 4 Kwijting en vrijwaring
4.1
De partijen verklaren hierbij dat zij hun samenleving met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben beëindigd en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te leveren.
(…)”

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: te verklaren voor recht dat de overeenkomst gesloten tussen partijen op 12 april 2019 buitengerechtelijk is vernietigd;
Subsidiair: te bepalen dat de overeenkomst gesloten tussen partijen op 12 april 2019 wordt vernietigd;
II. de verdeling van de gemeenschappelijke goederen opnieuw als volgt vast te stellen, althans de wijze van verdeling te gelasten als volgt:
A. De woning staande en gelegen aan de [adres 2] te [plaats] voor een waarde van € 285.000,- aan de vrouw toe te delen;
B. de hypotheekschuld die rust op de woning aan de [adres 2] te [plaats] , afgesloten bij de Rabobank met nummer [hypotheeknr. 1] ter hoogte van € 124.000,00 aan de vrouw toe te delen met de verplichting om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
C. Indien en voor zover de man niet meewerkt aan deze toedeling van de woning aan de [adres 2] binnen één maand na het vonnis, te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring van de man;
D. De woning aan de [adres 1] zal worden getaxeerd door de heer P. Hulting van XL-ENT taxateurs en aankoopmakelaars, de kosten van de taxatie zullen door de man worden voldaan. De opdracht dient te worden gegeven binnen veertien dagen na het vonnis;
E. Indien en voor zover de man niet meewerkt aan het verstrekken van deze opdracht, te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring van de man;
F. De woning aan de [adres 1] tegen de getaxeerde waarde zoals vermeld onder D aan de man zal worden toegedeeld c.q. blijven toegedeeld, onder de verplichting om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld die rust op deze woning en is afgesloten bij de ING Bank ter grootte van € 230.000,00 en de helft van de overwaarde aan de vrouw te vergoeden;
G. Indien de man de woning niet wil of kan overnemen tegen de getaxeerde waarde te bepalen dat de woning zal worden verkocht aan een derde, waarbij de overwaarde tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld na voldoening van de hypotheekschuld en de bijkomende kosten van de makelaar;
H. Partijen zullen na vaststelling van de vorderingen die zij op elkaar hebben vanuit de overwaarde van de woning, deze met elkaar verrekenen en alsdan bepalen of de man of de vrouw nog een bedrag tegoed heeft van de ander. Dit bedrag dient te worden voldaan binnen veertien dagen nadat de woningen zijn geleverd en ieder der partijen is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de woning die niet aan hem of haar is geleverd;
I. De man te verplichten om binnen zeven dagen na het vonnis, informatie te verstrekken over de huidige waarde van de bankspaarrekening onder nummer [spaarrekeningnr.] bij de ING Bank onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel (niet voor matiging vatbaar) dat de man in gebreke blijft met het overleggen van de stukken;
J. De bankspaarrekening met nummer [spaarrekeningnr.] bij de ING Bank toe te delen aan de man met de voorwaarde dat hij binnen veertien dagen na het vonnis de helft van het saldo aan de vrouw moet voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hierboven omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop de betaling geheel heeft plaatsgevonden.
IV. De man te veroordelen om binnen zeven dagen na het vonnis over te gaan tot afgifte van de aan haar toekomende sieraden die zich bij de man thuis bevinden ter waarde van € 10.000,00 en indien de man niet overgaat tot afgifte van de sieraden aan de vrouw binnen veertien dagen na het vonnis een bedrag moet voldoen van € 10.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde bedrag vanaf de eerste dag dat de betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop de betaling geheel heeft plaatsgevonden;
V. De man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De vrouw heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de op 12 april 2019 ondertekende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen onder bedreiging van de vrouw door de man dan wel misbruik van omstandigheden door de man. Voorts heeft de vrouw gesteld dat zij voor meer dan een kwart is benadeeld met de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen verdeling.
3.3.
De man voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen. Subsidiair, voor het geval benadeling voor meer dan een kwart wordt aangenomen dan wel indien de verdeling van de goederen opnieuw dient te worden vastgesteld- heeft de man gevorderd:
a. de woning aan de [adres 2] te [plaats] en de woning aan de [adres 1] te [plaats] aan de man worden toegedeeld tegen de waarde welke een door de rechtbank aan te wijzen deskundige wordt vastgesteld;
b. de hypotheekschuld rustende op de [adres 2] afgesloten bij de Rabobank met nummer [hypotheeknr. 2] ter hoogte van € 124.000,00 alsmede de hypotheekschuld rustende op de woning aan de [adres 1] afgesloten bij de ING bank ter grootte van € 230.000,00 aan de man wordt toegedeeld en de vrouw te gelasten haar medewerking te verlenen aan haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en voor het geval de vrouw binnen twee maanden na het vonnis haar medewerking voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet zal verlenen te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de vrouw;
c. de boot onder de naam [naam sloep] , gelegen in de jachthaven de [naam jachthaven] aan de vrouw toe te delen tegen een waarde van € 14.000,00;
d. te bepalen dat op de overwaarde waar de vrouw recht op heeft in mindering wordt gebracht een vergoedingsrecht ten behoeve van de man bestaande uit:
- het bedrag welke de man ten tijde van de aanschaf van de woningen uit eigen vermogen heeft geïnvesteerd voor woning verbetering en ter betaling van aanvullende kosten koper;
- € 25.000,00 welke de man heeft geleend aan de vrouw ten behoeve van een staatspensioen in Turkije evenals om enkele uitgaven in de privésfeer te kunnen bekostigen;
- € 22.500,00 welke de man uit eigen vermogen heeft besteed aan diverse reparaties wegens achterstallig onderhoud aan het pand [adres 1] ;
- € 14.000,00 betreffende de waarde van de aan de vrouw toegedeelde boot;
- € 10.000,00 betreffende de waarde van het goud;
e. de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen:
- de helft van de belastingaanslag 2018 ad € 15.000,00;
- de helft van de belastingaanslag 2019 tot en met 1 mei 2019;
- het bedrag ter zake de afkoop van het pensioen ten behoeve van de vrouw;
- de ligplaatskosten van de boot betreffende het seizoen 2019/2020;
- de kosten van de verbouwingen en onderhoud van de woningen;
- de gouden sieraden in de zwarte doos welke de vrouw heeft meegenomen dan wel de waarde daarvan ad € 10.000,00;
- de helft van de gemaakte kosten van de mediator, de notaris en Masterplanning;
- de kosten die gemaakt zijn bij de specialisten ten behoeve van cosmetische ingrepen;
f. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De man vordert voorwaardelijk – voor het geval de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een buitengerechtelijke vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, dan wel sprake is van benadeling ex artikel 3:196, lid 1 BW, dan wel dat de overeenkomst van 12 april 2019 wordt vernietigd dan wel dat de gemeenschappelijke goederen opnieuw dienen te worden verdeeld althans de wijze van verdeling ervan wordt gelast - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen:
- de helft van de belastingaanslag 2018 ad € 15.000,00;
- de helft van de belastingaanslag 2019 tot en met 1 mei 2019;
- het bedrag ter zake de afkoop van het pensioen ten behoeve van de vrouw;
- de ligplaatskosten van de boot betreffende het seizoen 2019/2020;
- de kosten van de verbouwingen en onderhoud van de woningen;
- de gouden sieraden in de zwarte doos welke de vrouw heeft meegenomen dan wel de waarde daarvan ad € 10.000,00;
- de helft van de gemaakte kosten van de mediator, de notaris en Masterplanning;
- de kosten die gemaakt zijn bij de specialisten ten behoeve van cosmetische ingrepen;
De man vordert verder de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn vorderingen althans deze af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure, het advocaatsalaris daaronder begrepen, te voldoen aan de vrouw binnen acht dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
Verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd
5.1.1.
De vrouw heeft gesteld dat zij de overeenkomst van 12 april 2019 bij brief van 24 oktober 2019 buitengerechtelijk heeft vernietigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gevorderd dat voor zover de buitengerechtelijke vernietiging niet mogelijk is ten aanzien van de twee onroerende zaken te verklaren voor recht dat de overeenkomst voor het overige wel buitengerechtelijk is vernietigd door deze brief.
5.1.2.
De man berust niet in de buitengerechtelijke vernietiging.
5.1.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat naar aanleiding van de tussen partijen op 12 april 2019 gesloten overeenkomst de inschrijving van de eigendom van beide onroerende zaken in het kadaster is gewijzigd in die zin dat beide onroerende zaken volledig op naam van de man zijn gesteld. Vast staat eveneens dat de man niet berust in de buitengerechtelijke vernietiging. Op grond van artikel 3:50, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechtshandeling ten aanzien van een registergoed die heeft geleid tot een inschrijving in de openbare registers of tot een tot levering van een registergoed bestemde akte alleen buitengerechtelijk worden vernietigd indien beide partijen daarin berusten. Vast staat dat de man niet in de buitengerechtelijke vernietiging berust. Daarom staat vast dat de overeenkomst van 12 april 2012 in ieder geval voor zover het de verdeling van de twee onroerende zaken betreft niet is vernietigd.
Ook ten aanzien van de overige bepalingen van de overeenkomst is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een buitengerechtelijke vernietiging. Hoewel in beginsel een partiële vernietiging tot de mogelijkheden behoort, is daarvan in dezen geen sprake. Partijen hebben in de overeenkomst van 12 april 2019 immers al het gemeenschappelijk vermogen onderling en in samenhang willen verdelen alsmede de samenlevingsovereenkomst willen afwikkelen en derhalve kunnen de bepalingen niet los van elkaar worden gezien. Het voorgaande leidt ertoe dat de primaire vordering van de vrouw wordt afgewezen.
5.2.
Vernietiging overeenkomst.
5.2.1.
Subsidiair heeft de vrouw vernietiging van de overeenkomst van 12 april 2019 gevorderd wegens bedreiging en/of misbruik van omstandigheden. Voor het geval een wilsgebrek niet wordt aangenomen doet de vrouw een beroep op dwaling in de zin van artikel 3:196 lid 1 BW.
5.2.2.
De vrouw heeft – samengevat – aangevoerd dat de relatie van partijen zich heeft gekenmerkt door fysieke en psychische mishandeling van de vrouw door de man. De vrouw is wegens de psychische en lichamelijke klachten die zij als gevolg daarvan heeft gekregen onder behandeling bij een therapeut. De therapeut heeft verklaard dat de vrouw beïnvloedbaar is en niet in staat is zelfstandig beslissingen te nemen. De vrouw kon als gevolg daarvan in april 2019 niet overzien wat de gevolgen van ondertekening van de overeenkomst zouden zijn. Na het beëindigen van de relatie heeft de man een bevriende mediator ingeschakeld die de overeenkomst van 12 april 2019 heeft opgesteld. De vrouw is bij het opstellen daarvan niet betrokken geweest. Er is daarom volgens de vrouw geen sprake van een vaststellingsovereenkomst, omdat een bepaling pas een vaststellingsovereenkomst kan zijn indien partijen hebben beoogd duidelijkheid te creëren omtrent een tussen hen bestaande onzekerheid of geschil. Daarvoor is vereist dat beide partijen goed zijn geïnformeerd, wat in het geval van de vrouw niet zo is. Het heeft de vrouw veel kracht gekost om de relatie met de man te beëindigen. De reactie van de man op de beëindiging van de relatie is geweest dat de vrouw berooid achter zou blijven een geen aanspraak op het gemeenschappelijk vermogen zou kunnen maken. Voor de vrouw was het heel moeilijk om voor zichzelf op te komen zolang zij nog met de man onder één dak verbleef. Volgens de vrouw heeft de man daarom misbruik van de omstandigheden van de vrouw gemaakt. De man heeft haar tot nog toe ook niet doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen. Partijen verkeerden ten tijde van de ondertekening van het convenant niet in een gelijkwaardige positie, nu de man door een adviseur werd bijgestaan en de vrouw niet. De vrouw is ook niet geïnformeerd door de mediator wat de financiële gevolgen van het ondertekenen van de overeenkomst voor haar zouden zijn. De vrouw heeft de overeenkomst onder druk van de man ondertekend.
5.2.3.
De vrouw heeft verder gesteld dat zij doordat in de overeenkomst bij de waardering van de onroerende zaken is uitgegaan van de WOZ-waarden voor meer dan een kwart is benadeeld. Zo is er ten aanzien van de woning aan de [adres 2] uitgegaan van een waarde van € 224.000,-, terwijl de in haar opdracht verrichte taxatie uitgaat van een waarde van € 285.000,-. Het verschil bedraagt € 61.000,-. De woning aan de [adres 1] zal nog moeten worden getaxeerd, maar ook daar verwacht de vrouw een aanzienlijk hogere waarde.
5.2.4.
De man heeft betwist dat hij de vrouw heeft bedreigd dan wel misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. Volgens de man heeft de vrouw ook niet gesteld waaruit de bedreiging dan wel het misbruik van omstandigheden zou hebben bestaan. De man heeft aangevoerd dat hij overvallen werd door de scheidingsmelding van de vrouw. Hij heeft voorgesteld naar een therapeut of psycholoog te gaan, maar daar wilde de vrouw niets van weten. De vrouw was standvastig in haar standpunt dat zij na de scheiding op eigen benen wilde staan en dat de onroerende zaken aan de man moesten worden toegedeeld. Zij wilde dan zelf de woning [adres 2] van de man huren. De man is hierna gaan informeren bij de Hypotheker of hij de woningen zou kunnen financieren. Dit was voor de man als zelfstandige lastig, omdat hij als gevolg van gezondheidsproblemen twee slechte jaren had gehad. De man is vervolgens via de Hypotheker in contact gekomen met de heer [naam] . De man betwist bevriend met de heer [naam] te zijn. De man heeft met de vrouw de mogelijkheid van inschakelen van de heer [naam] als mediator besproken. Partijen hebben vervolgens samen besloten een afspraak te maken en zij zijn samen en met de benodigde dossiers naar de afspraak met de mediator gegaan. Ook in het gesprek met de mediator gaf de vrouw aan dat zij alles af wilde staan aan de man. De man heeft ook zijn wensen geuit. De mediator heeft partijen op de financiële consequenties van hun wensen gewezen en hen geadviseerd. Aan de hand daarvan zijn de afspraken gemaakt. Omdat de overdracht van het aandeel van de vrouw in de woningen aan de man mogelijk als schenking zou worden gekwalificeerd, zijn partijen overeengekomen dat de woningen tegen de WOZ waarden aan de man zouden worden toegedeeld. De vrouw heeft zelf ook nog vragen, onder meer over alimentatie, aan de mediator gesteld. De heer [naam] heeft alle vraagstukken inhoudelijk met beide partijen besproken en heeft een toelichting en advies gegeven. De overeenkomst is vervolgens in concept naar beide partijen gestuurd. De vrouw heeft zelf haar akkoord gegeven voor zowel het convenant als de leveringsakte. Partijen hadden tijdens dit traject nog goed contact met elkaar. Nadat alles was geregeld heeft de vrouw al het contact met de man verbroken. De man is behoorlijk geraakt door het gedrag van de vrouw. De man heeft ook na het einde van de relatie de vrouw nog geholpen. Hij is nadien onder behandeling van een psycholoog geweest. De man erkent dat de vrouw nog altijd hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldleningen, maar dat is door haar eigen toedoen. De vrouw wilde de daarvoor benodigde stukken niet ondertekenen.
5.2.5.
De man heeft verder betwist dat er sprake is van benadeling van meer dan een kwart. Partijen hebben gesproken over de fiscale gevolgen van de verdeling en zijn bewust uitgegaan van de WOZ-waarde. Bovendien is er bij de taxatie, zoals door de vrouw overgelegd, uitgegaan van een foutieve datum voor de waardering. De woning [adres 2] is getaxeerd naar de waarde in oktober 2019, terwijl de peildatum voor de waardering april 2019 is. Daarnaast is er geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de woning wordt verhuurd, wat tot een lagere waarde leidt. Volgens de man bedraagt de waarde slechts € 107.000,-.
5.2.6.
De rechtbank stelt vast dat partijen om de vermogensrechtelijke gevolgen van het beëindigen van hun relatie te regelen, een overeenkomst met elkaar hebben gesloten. De overeenkomst houdt een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW in als dat uitdrukkelijk wordt vermeld. Ten aanzien van de waardebepaling van de onroerende zaken zijn partijen in artikel 1.4. van de overeenkomst overeengekomen dat de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is. Ook in artikel 2.6 van de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat er sprake is van een vaststellingsovereenkomst.
5.2.7.
Een vaststellingsovereenkomst is een obligatoire overeenkomst in de zin van artikel 6:213 BW, ook indien ingevolge het bepaalde in artikel 7:901 BW voor het tot stand komen van de vaststelling geen nadere (uitvoerings)handelingen zouden zijn vereist (Kamerstukken II 1982/83, 17 779, nr. 3, p. 36). Een essentieel kenmerk van de vaststellingsovereenkomst is dat zij wordt gesloten ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of een geschil tussen partijen. Hiervan is in deze zaak sprake. Partijen hebben immers door middel van de vaststellingsovereenkomst de waardering en de verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen willen regelen.
5.2.8.
Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt, ook voor zover deze toestand mocht afwijken van de tevoren tussen hen bestaande rechtstoestand (artikel 7:900 BW).
5.2.9.
De vrouw beroept zich op de vernietigbaarheid van de overeenkomst vanwege een wilsgebrek als gevolg van bedreiging door de man dan wel misbruik van omstandigheden door de man. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 3:44, lid 2 BW is bedreiging aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is geweest van bedreiging. Zo laat de vrouw na te stellen waaruit de bedreiging zou hebben bestaan. Ook uit de overgelegde verklaring van de psychosociale- en hypnotherapeut van de vrouw kan niet een bedreiging door de man worden afgeleid. De omstandigheid dat de vrouw onder stress en psychische spanning stond kan immers niet tot het oordeel leiden dat er sprake is geweest van een bedreiging als gevolg waarvan de vrouw bewogen is tot het ondertekenen van de overeenkomst.
5.2.10.
Ingevolge 3:44, lid 4 BW is er sprake van misbruik van omstandigheden wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De vrouw beroept zich in dit kader met name op haar psychische toestand. Daarbij gaat zij ervan uit – zo begrijpt de rechtbank – dat haar psychische toestand ten tijde van de voorbereiding en het sluiten van de overeenkomst zodanig slecht was dat zij niet in staat was om haar belangen te beoordelen. De rechtbank volgt de vrouw ook hierin niet. Uit de hiervoor genoemde brief van de therapeut kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden afgeleid dat de vrouw niet in staat was om haar belangen te beoordelen en haar wil te bepalen. De vrouw heeft ook verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de psychische problemen waaraan zij ten tijde van de voorbereiding en het sluiten van het convenant leed tot gevolg hadden dat zij daartoe niet in staat was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in die periode geen sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals een abnormale geestestoestand, die de vrouw tot het sluiten van de overeenkomst heeft bewogen. Naar het oordeel van de rechtbank staat wel vast dat de vrouw ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst instemde met de afspraken zoals deze zijn gemaakt. Dat de vrouw achteraf meent dat zij benadeeld is, komt voor haar eigen rekening en risico. Zij had zich immers voorafgaand aan de ondertekeningen kunnen laten adviseren. Uit niets is gebleken dat de man haar belet heeft ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst juridische hulp in te schakelen. Daarom slaagt ook haar beroep op misbruik van omstandigheden niet.
De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het bewijsaanbod van de vrouw, omdat ook als de vrouw erin zou slagen haar stellingen ten aanzien van haar gemoedstoestand te bewijzen, dit niet tot een ander oordeel zou leiden. Immers er is niet gesteld dat de man wist of moest begrijpen dat de vrouw door de haar gestelde bijzondere omstandigheden werd bewogen tot het aangaan van die vaststellingsovereenkomst.
5.2.11.
Nu onvoldoende is gesteld om te komen tot een wilsgebrek, verwerpt de rechtbank het beroep van de vrouw op vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst.
5.2.12.
De rechtbank komt dan tot beantwoording van de vraag of de overeenkomst vernietigd moet worden op grond van dwaling. Artikel 3:196 BW bevat een bijzondere regeling voor de vernietigbaarheid van overeenkomsten over verdelingen wegens dwaling. Op grond van artikel 3:196 lid 1 BW, voor zover hier van belang, is een verdeling vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde op grond van artikel 3:196 lid 2 BW vermoed omtrent de waarde van één of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald. Uit artikel 1:196 lid 3 BW volgt dat om te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, de goederen en schulden der gemeenschap worden geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling. Het tijdstip van verdeling is in het geval van partijen april 2019. Dit betekent dat niet kan worden uitgegaan van de door de vrouw gestelde waarde van de woning aan de [adres 2] van € 285.000,-, nu die waarde is vastgesteld op de marktwaarde in oktober 2019.
5.2.13.
De rechtbank overweegt verder dat partijen bij een vaststellingsovereenkomst in beginsel geen beroep kunnen doen op dwaling ter zake van hetgeen waarover juist onzekerheid bestond. De vaststellingsovereenkomst strekt immers ter voorkoming van onzekerheid of geschil. De beslissing die krachtens de vaststelling is genomen, brengt zekerheid over een rechtsverhouding waarover partijen eerder in onzekerheid verkeerden. Partijen kunnen (rechtens) niet dwalen over de onzekerheid die in de vaststellingsovereenkomst door zekerheid is vervangen (zie o.m. het arrest van de Hoge Raad van 15 november 1985, NJ 1986, 228). De vrouw kan gezien al het vorenstaande geen geslaagd beroep op dwaling doen voor zover zij stelt dat zij over de waarde van de onroerende zaken heeft gedwaald. Partijen hebben immers juist met het oog op de waarde van de onroerende zaken ter beëindiging van onzekerheid over de waarde afgesproken uit te gaan van de WOZ-waardes.
5.2.14.
De vrouw kan wel beroep op dwaling doen voor zover het gaat om een zekerheid die in de vaststellingsovereenkomst tot uitgangspunt is genomen, als die zekerheid achteraf onjuist blijkt te zijn. Uit artikel 1.4. van de overeenkomst blijkt dat tot uitgangspunt is genomen dat waardes van de onroerende zaken € 298.000,- ( [adres 1] ) en € 224.000,- ( [adres 2] ) zijn. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat deze waardes niet juist zijn. In ieder geval kan het door haar overgelegde taxatierapport niet als bewijs daarvan dienen, nu dit uitgaat van een latere peildatum voor de waardering. Dientengevolge is geen sprake van een zekerheid die bij de vaststellingsovereenkomst tot uitgangspunt is genomen en die achteraf onjuist blijkt te zijn. Het beroep van de vrouw op de vernietigingsgrond in artikel 3:196 BW slaagt dan ook niet.
5.2.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de subsidiaire vordering van de vrouw wordt afgewezen, evenals de vordering van de vrouw de verdeling opnieuw vast te stellen.
5.3.
Afgifte sieraden
5.3.1.
De vrouw heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de man nimmer de aan haar toebehorende sieraden aan haar heeft gegeven. De sieraden vertegenwoordigen een waarde van € 10.000,-. Indien de man de sieraden niet afgeeft, vordert de vrouw betaling door de man van € 10.000,-. Als het juist is dat de sieraden uit de woning van de man zijn gestolen, dan zal de man een vergoeding van de verzekeraar hebben ontvangen. Deze vergoeding komt dan de vrouw toe.
5.3.2.
De man heeft verweer gevoerd. De man stelt dat hij de sieraden al aan de vrouw heeft gegeven. Dat is ook de reden dat de sieraden van de vrouw niet zijn vermeld in de door hem gedane aangifte na een diefstal in zijn woning op 5 december 2019.
5.3.3.
De rechtbank overweegt dat de man erkent dat de vrouw sieraden heeft met een waarde van € 10.000,-. De man betwist echter dat hij deze sieraden nog onder zich heeft. Volgens de man heeft hij de sieraden na het uiteengaan van partijen aan de vrouw overhandigd. De rechtbank acht voorshands bewezen dat de man de sieraden niet meer in zijn bezit had op het moment dat de diefstal in zijn woning plaatsvond. De sieraden van de vrouw staan immers niet in de aangifte vermeld. Bovendien staat vast dat de vrouw voorafgaand aan de onderhavige procedure ook niet eerder naar de sieraden heeft gevraagd. Nu de vrouw geen tegenbewijs heeft aangeboden, wijst de rechtbank de vordering van de vrouw af.
5.4.
Proceskosten
5.4.1.
Beide partijen hebben verzocht de andere partij in de kosten van de procedure te veroordelen. Nu de procedure voortkomt uit de beëindigde relatie van partijen, zal de rechtbank beide vorderingen afwijzen en de kosten, zoals te doen gebruikelijk, compenseren.
In voorwaardelijke reconventie
5.5.
Nu de vorderingen in conventie worden afgewezen en derhalve de voorwaarde waaronder de reconventionele vorderingen zijn ingesteld niet is vervuld, komt de rechtbank aan de beoordeling van die vorderingen niet toe.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in voorwaardelijke reconventie
6.3.
verstaat dat de vorderingen geen behandeling behoeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van der Heijden, voorzitter, mr. R.M. Troost en mr. P.R. de Geus, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 18 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: