ECLI:NL:RBAMS:2020:5492

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
KK 20-658
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over geldlening met schorsing van vonnis

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft eiser, een besloten vennootschap, een kort geding aangespannen tegen gedaagde B.V. naar aanleiding van een executiegeschil. Eiser vorderde de opheffing van een loonbeslag dat door gedaagde was gelegd, alsook de schorsing van de executie van een eerder vonnis van 12 juni 2017. Dit vonnis had eiser veroordeeld tot betaling van een geldlening van € 10.500,- aan gedaagde, maar eiser stelde dat hij nooit een geldleningsovereenkomst had gesloten en dat hij geen geld had ontvangen van gedaagde. Eiser was zich pas in 2020 bewust van het vonnis en het daaropvolgende loonbeslag, wat hem verhinderde om tijdig hoger beroep in te stellen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het vonnis van 12 juni 2017 had gezag van gewijsde, wat betekent dat de inhoud ervan bindend was voor partijen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat eiser daadwerkelijk geld had ontvangen, en dat gedaagde misbruik maakte van haar bevoegdheid door het vonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de vordering van eiser toegewezen, het loonbeslag opgeheven en de executie van het eerdere vonnis geschorst. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van de stelplicht in civiele procedures en de gevolgen van het niet tijdig instellen van hoger beroep. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8808828 KK EXPL 20-658
vonnis van: 12 november 2020
func.: 836

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.J.M. Knoef
t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde] Groothandel
gemachtigde: mr E.J.A. Koers

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 13 oktober 2020 met producties, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 29 oktober 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] producties in het geding gebracht. [eiser] verscheen in persoon, vergezeld van de gemachtigde. Voor [gedaagde] verschenen de heer [betrokkene gedaagde 1] , [functie 1] en mevrouw [betrokkene gedaagde 2] , [functie 2] , vergezeld van de gemachtigde.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt nader toegelicht, beiden aan de hand van een pleitnotitie. Na debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende
1.1.
Vanaf medio 2012 tot oktober 2013 waren [eiser] en [naam vennoot] vennoten van de vennootschap onder firma ‘ [naam vof] ’. De vof exploiteerde een restaurant. De vof bestaat sinds oktober 2013 niet meer.
1.2.
Op 6 september 2016 is [gedaagde] een procedure gestart tegen [eiser] en [naam vennoot] . Zij vorderde terugbetaling van een op 27 maart 2013 aan de vennoten verstrekte geldlening van in totaal € 10.500,- te vermeerderen met rente en kosten. In de procedure verscheen alleen [naam vennoot] . Zij voerde verweer. Tegen [eiser] werd verstek verleend.
1.3.
Bij vonnis van 12 juni 2017 (hierna het vonnis) werd overeenkomstig artikel 140 Rv tegen [naam vennoot] en [eiser] één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak geldt. [eiser] werd veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 10.500,- aan hoofdsom te vermeerderen met rente en de proceskosten. De vordering tegen [naam vennoot] werd afgewezen.
1.4.
In het vonnis heeft de kantonrechter de vordering jegens [eiser] toegewezen omdat deze gelet op het bepaalde in artikel 139 Rv niet ongegrond of onrechtmatig voorkwam. Met betrekking tot de vordering tegen [naam vennoot] werd, voorzover hier van belang, overwogen:
10. [naam vennoot] heeft (..) betwist het bedrag van de geldlening te hebben ontvangen (..).11. (..) gesteld noch gebleken is dat gedaagden ooit enig bedrag aan aflossing of rente aan [gedaagde] hebben betaald. Dat een deel van het geleende bedrag door gedaagden zou zijn gebruikt om daarvan openstaande facturen te betalen heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd, aangezien dat niet kan worden afgeleid uit enkele streepjes op een aantal lijsten met facturen uit 2011 en 2012. Bovendien stelt [gedaagde] in de dagvaarding dat gedaagden het geleende bedrag zouden hebben ontvangen door contante betaling, hetgeen onlogisch zou zijn indien een deel daarvan zou zijn bestemd om daarvan openstaande facturen te voldoen. Een contante betaling van een bedrag van € 10.500,- ligt bovendien minder voor de hand (temeer daar voor die lening kennelijk een schriftelijke akte in de administratie van [gedaagde] werd opgenomen). Een intern e-mailbericht van de ene medewerker van [gedaagde] aan de andere met de mededeling dat op 19 januari 2016 met ‘ [naam vof] ’ een betalingsregeling van € 150,- zou zijn afgesproken biedt ook onvoldoende grond voor de conclusie dat [naam vennoot] , althans gedaagden, het door [gedaagde] genoemde bedrag daadwerkelijk heeft (hebben) ontvangen.12. Gelet op het gemotiveerde verweer van [naam vennoot] en bovengenoemde omstandigheden had het op de weg van [gedaagde] gelegen om concreet te onderbouwen wanneer en op welke wijze een bedrag van € 10.500,00 aan gedaagden zou zijn betaald, en als dit door een contante betaling zou zijn gebeurd waar en door wie dat zou zijn gedaan. Nu dergelijke concrete gegevens omtrent de gestelde betaling geheel ontbreken heeft [gedaagde] haar stelling dat [naam vennoot] , althans gedaagden, het betreffende bedrag daadwerkelijk hebben ontvangen onvoldoende onderbouwd, zodat daar niet van uit kan worden gegaan.
13. Nu [gedaagde] niet aan haar stelplicht heeft voldaan wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
14. Gelet op het voorgaande staat niet vast dat [naam vennoot] en/of [eiser] enig geleend bedrag van [gedaagde] hebben ontvangen, zodat evenmin vast staat dat uit de overeenkomst voor [naam vennoot] betalingsverplichtingen zijn ontstaan. Dat betekent dat de vordering wordt afgewezen (..).
1.5.
Tegen dit vonnis is noch door [gedaagde] , noch door [eiser] tijdig hoger beroep ingesteld.
1.6.
[gedaagde] heeft in het kader van de tenuitvoerlegging van het vonnis op 24 februari 2020 executoriaal derdenbeslag gelegd onder St. Pakhom B.V., de huidige werkgever van [eiser] , welk beslag op 27 februari 2020 is overbetekend aan [eiser] . Er wordt door de werkgever vanaf mei 2020 maandelijks een bedrag van € 183,02 op het loon van [eiser] ingehouden en uitgekeerd aan [gedaagde] .

Vordering en verweer

2. [eiser] vordert dat – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal worden veroordeeld het loonbeslag op te heffen en de executie van het vonnis op te schorten, met haar veroordeling in de proceskosten.
3.[eiser] voert daartoe samengevat aan dat hij in februari 2020 een exploot loonbeslag heeft aangetroffen en in april 2020 op de loonstrook ontdekte dat een bedrag werd ingehouden. [eiser] stelt in 2017 niet op de hoogte te zijn geraakt van het vonnis. De dagvaarding noch het vonnis zijn in persoon betekend. Na de beslaglegging in 2020 heeft hij een advocaat geraadpleegd, maar die rekende € 250,- per uur hetgeen [eiser] niet kon betalen. Hij heeft om die reden niet tijdig hoger beroep kunnen instellen. Pas onlangs heeft hij met hulp van een vertrouwenspersoon een advocaat benaderd die dit executiegeschil aanhangig heeft gemaakt.
is nooit een geldleningsovereenkomst met [gedaagde] aangegaan en hij, noch medevennoot [naam vennoot] , heeft feitelijk geld van [gedaagde] ontvangen. [eiser] was als kok in het door de vof gedreven restaurant werkzaam en heeft zich nooit met de geldzaken van de vof bemoeid. Hij heeft de geldleningsovereenkomst ook niet ondertekend.
4. [gedaagde] verweert zich tegen de vordering. Zij voert aan dat [eiser] eerder niet heeft bestreden dat het geldbedrag aan [naam vennoot] is betaald en [eiser] als vennoot aansprakelijk is voor de terugbetaling en dus terecht door de kantonrechter tot terugbetaling van de lening is veroordeeld. [gedaagde] is derhalve gerechtigd het vonnis te executeren.
5. Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zoveel nodig ingegaan.

Beoordeling

6.Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
7.In geschil is of het onherroepelijke vonnis van de kantonrechter van 12 juni 2017 moet worden geschorst en het beslag moet worden opgeheven.
8.Er is in dit geval slechts grond voor een verbod of schorsing van de executie als de partij die bevoegd is de uitspraak ten uitvoer te leggen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen en dan dus haar bevoegdheid misbruikt. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie dat de ten uitvoer te leggen uitspraak klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, de situatie dat de tenuitvoerlegging door na deze uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan of aan andere situaties waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten sprake is van misbruik van bevoegdheid overeenkomstig de in artikel 3:13 BW genoemde maatstaf (HR 20-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
9. Uit het vonnis van 12 juni 2017 vloeit voort dat de kantonrechter ervan is uitgegaan dat [naam vennoot] en/of [eiser] geen geldbedrag uit hoofde van geldlening van [gedaagde] hebben ontvangen omdat [gedaagde] - tegenover de betwisting door [naam vennoot] - haar stelling dat het geleende bedrag contant aan [naam vennoot] is overhandigd niet voldoende concreet heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Dit vonnis heeft inmiddels gezag van gewijsde gekregen. Het gevolg is dat tussen partijen bindend is komen vast te staan dat [gedaagde] geen contant geld aan [naam vennoot] heeft overhandigd.
De feitelijke grondslag waarmee [gedaagde] in de onderhavige procedure de executie van het vonnis onderbouwt verdraagt zich daarmee niet. [gedaagde] houdt immers ten onrechte
vol dat wél aan [naam vennoot] is betaald, als gevolg waarvan [eiser] als medevennoot tot terugbetaling is gehouden. [gedaagde] maakt aldus misbruik van bevoegdheid door tot tenuitvoerlegging van het vonnis ten aanzien van [eiser] over te gaan.
10. Het voorgaande brengt mee dat de vordering zal worden toegewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] .

BESLISSING

De kantonrechter:
heft op het door [gedaagde] gelegde executoriale derdenbeslag onder St. Pakhom B.V.;
schorst de verdere executie van het vonnis van de kantonrechter van 12 juni 2017 met zaaknummer 5379913 CV EXPL 16-27778;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
exploot € 100,89
salaris € 480,00
griffierecht € 83,00
-----------------
totaal € 663,89
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.