ECLI:NL:RBAMS:2020:5442
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in een bezwaarschrift ex artikel 26 lid 3 WAHV
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift ex artikel 26 lid 3 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Het bezwaarschrift was ingediend door de veroordeelde, die in zijn bezwaarschrift aanvoerde dat de bromfiets niet meer in zijn bezit was en dat hij deze opnieuw had geschorst. De rechtbank ontving het bezwaarschrift op 3 augustus 2020 en heeft op 16 oktober 2020 de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De veroordeelde was echter niet verschenen.
De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk was, omdat het in feite gericht was tegen de opgelegde geldboete en niet tegen het dwangbevel. Subsidiair werd gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 29 januari 2020 een administratieve sanctie was opgelegd, die onherroepelijk was geworden. Ondanks meerdere aanmaningen had de veroordeelde nagelaten om de opgelegde schadevergoeding en verhogingen te voldoen, wat leidde tot de uitvaardiging van een dwangbevel.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat niet zij, maar de kantonrechter bevoegd was om op het verzetschrift te beslissen. Daarom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd en verwees de zaak naar de Rechtbank Amsterdam, Afdeling Privaatrecht, team Kanton. De beslissing is gegeven door mr. L. Dolfing in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier, en is op 30 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor de veroordeelde beroep in cassatie open, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.