ECLI:NL:RBAMS:2020:5438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
RK 20/3463 + 20/3464
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 533 en 530 Sv na beëindiging strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door een verzoeker die schadevergoeding vroeg op basis van de artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was op 20 juli 2020 ter griffie ontvangen, waarna het Openbaar Ministerie op 3 augustus 2020 zijn standpunt schriftelijk kenbaar maakte. De rechtbank heeft op 13 oktober 2020 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, in openbare raadkamer gehoord. Verzoeker was echter niet verschenen, ondanks een geldige oproep.

Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een schadevergoeding van € 105,- voor schade die verzoeker zou hebben geleden door ondergane verzekering, en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De raadsman voerde aan dat niet kon worden vastgesteld dat de strafzaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid, omdat de gedragsaanwijzing kort na het incident op 24 februari 2020 was ingetrokken. Het Openbaar Ministerie verzet zich echter tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat de zaak onmiskenbaar zou hebben geleid tot een veroordeling.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker op 24 februari 2020 was aangehouden op verdenking van het overtreden van een gedragsaanwijzing. De officier van justitie had de strafzaak onvoorwaardelijk geseponeerd, maar de rechtbank concludeerde dat het verzoek tijdig was ingediend en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen op basis van artikel 533 Sv. Wel werd een standaardvergoeding van € 550,- toegekend voor de kosten van het verzoekschrift op basis van artikel 530 Sv. De beslissing werd gegeven door mr. L. Dolfing, rechter, in aanwezigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/049965-20
RK: 20/3463 + 20/3464
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[naam verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. M.I. L'Ghdas, Weteringschans 153, 1017 SE te Amsterdam.
verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoekschrift is op 20 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 3 augustus 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 13 oktober 2020 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 105,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van verzoeker hebben geleid indien de strafzaak voor de rechter zou zijn gebracht, nu de gedragsaanwijzing kort na het incident op 24 februari 2020 is ingetrokken. Daarnaast is verzoeker in verzekering gesteld in verband met het overtreden van een gebiedsverbod, terwijl voor dit feit voorlopige hechtenis niet is toegelaten.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich wel te verzetten tegen het toekennen van de vergoeding voor schade ten gevolge van de ondergane verzekering en de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Op basis van de stukken is vast te stellen dat de zaak onmiskenbaar zou hebben geleid tot een veroordeling. Dat de gedragsaanwijzing enige tijd later is ingetrokken doet daar niet aan af.
Of al dan niet voorlopige hechtenis was toegestaan voor het feit waarvoor verzoeker in verzekering heeft gezeten doet niet ter zake bij de behandeling van dit verzoekschrift.

4.Beoordeling

Verzoeker is op 24 februari 2020 aangehouden en de volgende dag in verzekering gesteld op verdenking van handelen in strijd met een gedragsaanwijzing ex artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd “omdat het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft” en dat bij brief van 19 mei 2020 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 19 mei 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
Vooropgesteld wordt dat verzoeker in verzekering is gesteld wegens een verdenking van het overtreden van een gedragsaanwijzing (artikel 184a Wetboek van Strafrecht). Dat is een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zodat het standpunt van de raadsman dat verzoeker ten onrechte in verzekering is gesteld niet wordt gevolgd.
Verzoeker heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij wist dat hem op 21 februari 2020 een gedragsaanwijzing was uitgereikt. Door desondanks toch naar de woning te gaan waar hij volgens de gedragsaanwijzing niet mocht komen, heeft verdacht het over zichzelf afgeroepen dat de politie mogelijk zou worden gebeld en dat hij zou worden aangehouden en in verzekering gesteld. De stelling dat hij van de wijkagent toch naar de woning mocht (waarvan uit het dossier overigens niet blijkt), maakt dat niet anders nu op de dag van aanhouding de gedragsaanwijzing nog bestond. Ook de omstandigheid dat de gedragsaanwijzing enkele dagen later is ingetrokken doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank acht daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekening houdend met de levensomstandigheden van verzoeker, geen gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) op IBAN- [nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Keizerhof Advocaten, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [naam verzoeker] .
Aldus gedaan op 30 oktober 2020
door mr. L. Dolfing, rechter.