ECLI:NL:RBAMS:2020:5430

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
13/241185-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige vrouw voor medeplichtigheid aan een gewapende overval op een supermarkt in Amsterdam

Op 11 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 21-jarige vrouw, die op 22 september 2019 samen met anderen een supermarkt in Amsterdam-Osdorp heeft overvallen. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot 2 maanden voorwaardelijke jeugddetentie en 200 uur taakstraf. Tijdens de overval was de vrouw werkzaam in de supermarkt, maar niet ingeroosterd. Ze heeft informatie verstrekt aan de overvallers over de kluisprocedure en de hoeveelheid geld in de kluis. De rechtbank oordeelde dat de vrouw een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de overval door de achterdeur open te laten en de overvaller in te lichten wanneer hij naar binnen kon komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vrouw en de medeverdachten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de vrouw, waaronder haar jonge leeftijd en kwetsbaarheid. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering om jeugdstrafrecht toe te passen. De benadeelde partij, Coop Supermarkten B.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/241185-19 (Promis)
Datum uitspraak: 11 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. C. Maat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat zij zich op 22 september 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een overval op een filiaal van Supercoop op het Dijkgraafplein te Amsterdam. Als dat niet bewezen kan worden is ten laste gelegd dat zij de daders daarbij als medeplichtige behulpzaam is geweest.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Medeverdachte [medeverdachte 1] gaat op 22 september 2019, rond 09.06 uur via een openstaande achterdeur de Supercoop op het Dijkgraafplein te Amsterdam binnen. De winkel is op dat moment nog niet geopend. De winkelmedewerksters [medewerkster 1] en [medewerkster 2] zijn in de winkel aanwezig en brengen de winkel in gereedheid voor de opening. Ook verdachte is aanwezig. Zij is eveneens medewerkster van de betreffende Coop, maar is die dag niet ingeroosterd. Zij zegt naar de winkel te zijn gekomen omdat zij nog iets moet kopiëren. [medeverdachte 1] heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich. Hij loopt naar de broodafdeling waar [medewerkster 2] bezig is en zegt tegen haar dat hij geld wil zien. [medeverdachte 1] loopt met het wapen zichtbaar in zijn hand samen met [medewerkster 2] , die haar handen in de lucht heeft, naar het kassakantoor. In het kassakantoor zijn op dat moment [medewerkster 1] en [verdachte] aanwezig. [medewerkster 1] is bezig de kassalades uit de kluis te halen, [verdachte] is aan het kopiëren. [medeverdachte 1] geeft een klap op de deur van het kassakantoor, waarop [verdachte] de deur opent en [medeverdachte 1] en [medewerkster 2] het kassakantoor binnengaan. [medeverdachte 1] heeft een bivakmuts op, houdt het wapen op [medewerkster 1] gericht en zegt dat hij al het geld wil hebben. [medewerkster 1] haalt geld uit de al door haar geopende kassalades en gooit dit in de rugzak die [medeverdachte 1] bij zich heeft. [medeverdachte 1] pakt zelf de resterende kassalades uit de kluis, die vervolgens door [medewerkster 1] met een apparaat worden geopend. De inhoud gooit zij in de rugtas van [medeverdachte 1] . Ook [medeverdachte 1] stopt geld in de tas. Daarna beveelt [medeverdachte 1] dat [medewerkster 1] ook een ander deel van de kluis moet openmaken, maar zij zegt hem dat zij daar geen toegang toe heeft. Vervolgens zegt [medeverdachte 1] dat hij de mobiele telefoons van de aanwezige vrouwen wil hebben. [medewerkster 1] , [medewerkster 2] en [verdachte] geven daarop hun telefoons aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vernielt vervolgens (de bedrading van) enkele vaste telefoons in het kassakantoor en een ander kantoortje in de winkel. Na smeken van [medewerkster 2] geeft [medeverdachte 1] uiteindelijk haar telefoon terug. [medeverdachte 1] verlaat vervolgens rond 09.11 uur de winkel door dezelfde deur als waar hij binnen is gekomen. Hij stapt in een auto met kenteken [kenteken] en rijdt met de buit weg. Uit de aangifte blijkt dat het gaat om een geldbedrag van € 6.700,- en zegelboekjes ter waarde van € 500,-. Ook heeft hij de telefoons van [medewerkster 1] en [verdachte] bij zich.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de primair tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging én afpersing in vereniging kunnen worden bewezen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging én afpersing in vereniging. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. De handelingen die verdachte heeft verricht zijn naar hun aard typisch voor medeplichtigheid. Zij heeft immers enkel inlichtingen en gelegenheid verschaft. Verdachte komt niet naar voren in de voorbereiding, namelijk bij het maken van het plan of het organiseren van de overval. Verdachte is ook niet betrokken geweest bij de uitvoering van de overval in de zin van het wegnemen van het geld of bij de bedreiging ten behoeve daarvan. Verdachte heeft ook geen rol gespeeld bij de vlucht en het veilig stellen en verdelen van de buit. Medeplichtigheid aan de overval kan wel worden bewezen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Verklaring [medeverdachte 1]
is gehoord op de terechtzitting van zijn eigen zaak en de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] . Het proces-verbaal van die terechtzitting is gevoegd in het dossier van deze zaak. De verklaring van [medeverdachte 1] komt er kort gezegd op neer dat [medeverdachte 2] , die hij zijn dealer noemt, met het idee was gekomen voor de overval en dat [medeverdachte 1] daarmee had ingestemd. Dat was ongeveer twee weken voor de overval. [medeverdachte 2] was bevriend met verdachte die bij de Coop werkte. [medeverdachte 1] heeft eerder bij de politie verklaard dat hij dacht dat [medeverdachte 2] en verdachte iets hadden.
In de ochtend van 22 september 2019 werd [medeverdachte 1] thuis, in [woonplaats] , door [medeverdachte 2] en een andere jongen die hij niet kende, opgehaald in een Volkswagen Golf. Zij reden [medeverdachte 1] naar een andere auto die in Capelle aan den IJssel stond, een Citroën C1. [medeverdachte 1] is in deze Citroën overgestapt. [medeverdachte 2] en de andere man zijn in de Volkswagen blijven zitten. Vervolgens zijn de drie mannen in de twee auto’s naar Amsterdam gereden, waar ze in de buurt van de Coop hebben geparkeerd. [medeverdachte 1] is bij de andere mannen in de Volkswagen ingestapt. Ook verdachte stapte in de auto. Zij vertelde hoe [medeverdachte 1] naar de supermarkt moest lopen, waar het geld in de winkel lag en bij welke ruimte in de supermarkt hij moest aankloppen. Verdachte zou [medeverdachte 1] bellen op het moment dat hij naar de supermarkt zou komen. [medeverdachte 1] is daarna teruggelopen naar de Citroën, verdachte ging de winkel binnen. [medeverdachte 1] had een nepwapen bij zich in de auto. Op een gegeven moment kreeg hij een app-bericht dat hij naar de winkel kon gaan. Afgesproken was dat verdachte de buitendeur op een kier zou laten staan. [medeverdachte 1] is met het nepwapen door de openstaande deur naar binnen gegaan en heeft vervolgens de overval gepleegd.
Na de overval heeft [medeverdachte 1] eerst de auto teruggebracht naar Capelle aan den IJssel, waarna hij samen met [medeverdachte 2] en de andere man is meegereden naar zijn eigen huis in [woonplaats] . Binnen in de woning hebben [medeverdachte 2] en de andere man het geld geteld en verdeeld tussen hun vieren. [medeverdachte 1] heeft € 800,- ontvangen en zegelboekjes ter waarde van € 500,-. € 1.000,- was bestemd voor verdachte. De derde man kreeg ook € 800,-.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tijdens de zitting een verklaring afgelegd die op het volgende neerkomt. Een persoon van wie verdachte de naam niet wil noemen, heeft verdachte gevraagd om bepaalde informatie te geven over de supermarkt waar zij werkte. In eerste instantie heeft zij die informatie niet willen geven, maar later heeft zij dat toch gedaan, deels omdat zij onder druk werd gezet en deels omdat zij het stoer vond. Een andere persoon, met wie verdachte een relatie had, heeft haar niet onder druk gezet, maar had wel enige betrokkenheid. Verdachte heeft informatie gegeven over het tijdslot van de kluis en heeft een indicatie gegeven over de hoeveelheid geld die in de kluis lag.
Op de dag van de overval werd verdachte opgehaald met de auto, waarna zij naar de supermarkt zijn gereden. In de auto werd aan verdachte verteld wat er specifiek moest gebeuren, zo moest zij gaan roken en daarna de achterdeur open laten staan. Verdachte heeft toen ook informatie over de supermarkt gegeven. Verdachte is vervolgens naar de supermarkt gegaan. Zij is buiten gaan roken en heeft nadat zij terug naar binnen was gegaan, volgens afspraak, de achterdeur open laten staan. Hierna is zij in het kassakantoor een aantal documenten gaan kopiëren en heeft zij de stand van de camerabeelden aangepast zodat de overvallers niet zichtbaar zouden zijn op beeld. Daarna heeft verdachte de persoon die later als overvaller binnen is gekomen een bericht gestuurd om hem te laten weten dat hij kon komen. Toen de overvaller op de deur van het kassakantoor klopte, heeft verdachte de deur open gedaan. Zij heeft daarbij niet op de knop gedrukt die ervoor zorgt dat de camera opneemt, terwijl dit volgens de procedure wel hoort. Verdachte weet van de procedure, maar heeft niet op de knop gedrukt omdat haar collega’s dit ook nooit doen.
Verdachte wist niet dat de overvaller een wapen mee zou nemen. Verdachte zou een deel van het geld krijgen, zij dacht dat het om € 1.000,- ging. Zij heeft dit bedrag echter nooit gekregen.
De verklaring van verdachte met betrekking tot haar handelingen op de dag van de overval wordt ondersteund door de beschrijving van de camerabeelden waarop die handelingen zichtbaar zijn.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het bovenstaande worden bewezen dat verdachte heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De vraag is vervolgens of uit die bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is van medeplegen. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met haar handelingen een wezenlijke bijdrage aan de tenlastegelegde overval geleverd. Verdachte heeft kort voorafgaand aan de overval gedetailleerde en essentiële informatie over de supermarkt verstrekt aan de overvaller. Zo heeft zij de kluisprocedure en de route die de overvaller in de supermarkt moest afleggen, besproken. Voorafgaand aan de overval heeft verdachte de stand van de camerabeelden aangepast. Vervolgens heeft verdachte de overvaller ingelicht toen het een geschikt moment voor hem was om binnen te komen. Daarnaast heeft zij de overvaller toegang tot de supermarkt verschaft, door expres de achterdeur voor hem open te laten. Verdachte bleef vervolgens aanwezig in het kassakantoor en heeft [medeverdachte 1] binnen gelaten. Hieruit blijkt volgens de rechtbank van een onderlinge taakverdeling: [medeverdachte 1] moest het geld wegnemen en verdachte voerde alle handelingen uit om dat mogelijk te maken. Die handelingen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en zijn bij elkaar van zodanig belang, dat verdachte als medepleger moet worden aangemerkt. Dit wordt onderstreept door de omstandigheid dat verdachte in de veronderstelling was dat zij substantieel in de buit zou delen. Dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk in de buit heeft gedeeld, doet daaraan niet af.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verklaring van [medeverdachte 1] met betrekking tot de rol van [medeverdachte 2] niet op zichzelf staat. Ook uit andere bewijsmiddelen blijkt van zijn betrokkenheid bij de overval. Daarbij kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] een aanzienlijke rol heeft gehad in de organisatie, de begeleiding, de facilitering en de afwikkeling van de feitelijk door [medeverdachte 1] uitgevoerde overval.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de overval tezamen en in vereniging met zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] heeft gepleegd.
Geweld
Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat de overvaller een wapen zou gebruiken. Verdachte wist echter dat de overval zou plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat dit gepaard zou gaan met geweld of de bedreiging daarvan. Zonder dit element zou een overval immers weinig indruk maken en hoogstwaarschijnlijk niet slagen. Er was daarom in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet op (bedreiging met) geweld.
Wapen
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het wapen dat hij bij de overval heeft gebruikt nep was en dat hij dit nepwapen van [medeverdachte 2] had gekregen. De verklaring van [medeverdachte 1] staat op dit punt op zichzelf en wordt bevestigd noch ontkracht door ander bewijs. Over de herkomst en aard van het wapen blijft veel onduidelijkheid bestaan. Voor de beoordeling van het tenlastegelegde is dit echter van ondergeschikt belang. De rechtbank acht bewezen dat bij de overval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gebruikt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 september 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in winkelbedrijf Super Coop (filiaal Dijkgraafplein 409) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van 6700 euro) en spaarzegelboekjes en (mobiele) telefoons, toebehorende aan winkelbedrijf Coop of [medewerkster 2] of [medewerkster 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [medewerkster 2] en [medewerkster 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat één van haar mededaders opzettelijk dreigend (gemaskerd)
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [medewerkster 2] en [medewerkster 1] heeft gericht en gericht gehouden en getoond en voorgehouden en
- heeft gezegd: “Ik wil geld zien” en “Je mag niet de knop indrukken” en “Ik wil jullie telefoons hebben” en “Doe de andere kluis open”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- telefoons onklaar heeft gemaakt
en
op 22 september 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een winkelbedrijf Super Coop (fililaal Dijkgraafplein 409) met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medewerkster 2] en [medewerkster 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van 6700 euro) en spaarzegelboekjes en mobiele telefoons, die aan voornoemde [medewerkster 2] of [medewerkster 1] of winkelbedrijf Coop toebehoorden, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat één van haar mededaders, opzettelijk dreigend, (gemaskerd)
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [medewerkster 2] en [medewerkster 1] heeft gericht en gericht gehouden en getoond en voorgehouden en
- heeft gezegd: “Ik wil geld zien” en “Je mag niet de knop indrukken” en “Ik wil jullie telefoons hebben” en “Doe de andere kluis open”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- telefoons onklaar heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd met daaraan toegevoegd een contactverbod met beide slachtoffers en een locatieverbod ten aanzien van de supermarkt.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden. Verdachte is jong en heeft geen strafblad. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven, hoewel zij heel bang is. Verdachte is kwetsbaar en daar is gebruik van gemaakt. Verdachte is getraumatiseerd door haar verleden en is achtergebleven in haar ontwikkeling. Zij heeft hierdoor hulp nodig. Het jeugdrecht dient te worden toegepast, zoals ook door de reclassering is geadviseerd. Verdachte heeft reeds een aanzienlijke periode in een schorsing gelopen en heeft zich aan de voorwaarden gehouden en hard gewerkt. Verdachte zal binnenkort een EMDR-behandeling ondergaan voor haar trauma. Detentie zou de problematiek enkel versterken. Daarom wordt met klem verzocht geen jeugddetentie op te leggen, maar in plaats daarvan een taakstraf eventueel in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op de supermarkt waar zij werkzaam was. Bij de overval zijn de in de supermarkt aanwezige collega’s met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van één van deze collega’s blijkt wat een enorme impact dit soort feiten op slachtoffers heeft. Zij heeft gevreesd voor haar leven op het moment dat zij een van de kluizen niet open kreeg en de overvaller haar in de ogen keek. Ook maanden later slaapt zij nog slecht en heeft zij nachtmerries en paniekaanvallen. Op haar werk kan ze niet meer goed functioneren. Verdachte heeft bij haar handelen enkel persoonlijk belang en financieel gewin voor haarzelf en haar mededaders voor ogen gehad, waarbij zij de angst en het leed dat zij haar collega’s daarmee aandeed voor lief heeft genomen. Het vertrouwen dat die collega’s in haar hadden, heeft zij ernstig geschaad. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een forse gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 oktober 2020. Hieruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 22 mei 2020. De reclassering heeft geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, nu verdachte de risico’s van haar handelen onvoldoende kan inschatten. Zij wordt gezien als een kwetsbare jonge vrouw die door anderen gemakkelijk op een negatieve manier te beïnvloeden is. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met de volgende bijzondere voorwaarden: begeleiding door de jeugdreclassering, verdiepingsdiagnostiek en ambulante behandeling en dagbesteding.
De rechtbank neemt het advies om jeugdstrafrecht toe te passen over. De oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) nemen voor jeugdigen voor een overval op een winkel jeugddetentie van 4 maanden als uitgangspunt. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat de bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Voor de slachtoffers zal het in de regel niet kenbaar zijn of een wapen waarmee gedreigd wordt al dan niet echt is. De angst van het slachtoffer om door een kogel uit het wapen van de overvaller om het leven te komen zal bij een goed gelijkend nepwapen niet minder zijn, dan wanneer wordt gedreigd met een echt wapen. Daarnaast weegt het strafverzwarend dat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd en dat de slachtoffers, haar collega’s en werkgever, haar vertrouwden en daardoor te meer verrast werden door dit misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte initieel niet de bedenker van de overval is geweest en weegt in strafverlagende zin mee dat zij een beperktere rol heeft gehad dan haar mededaders en geen bedreigingen heeft geuit. Daarnaast neemt de rechtbank voornoemde conclusies van de reclassering over en zal als strafverlagende omstandigheid meewegen dat verdachte jong en kwetsbaar is en dat haar mededaders haar op een negatieve manier hebben beïnvloed.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden en een maximale taakstraf van 200 uur passend. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod ten aanzien van de supermarkt op te leggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij Coop Supermarkten B.V. vordert € 1.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat dat bedrag is berekend door van het totaalbedrag aan materiële schade (€ 8.038,-) de door de verzekeraar vergoede schade (€ 7.038,-) af te trekken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat het totale bedrag aan materiële schade opgenomen in het verzoek tot schadevergoeding hoger is dan het schadebedrag genoemd in de aangifte (€ 6.700,-), terwijl uit de vordering niet blijkt op grond waarvan de benadeelde partij tot dit hogere bedrag is gekomen. De raadsvrouw heeft zich bij dit standpunt van de officier van justitie aangesloten.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. In de aangifte die namens Coop Supermarkten B.V. is gedaan, is opgenomen dat bij de overval op de supermarkt in totaal € 6.700,- is ontvreemd. In de vordering is echter vermeld dat een geldbedrag van € 8.038,60 aan contanten is weggenomen. Uit de vordering kan niet worden opgemaakt op basis waarvan de benadeelde partij tot dit hogere bedrag is gekomen. Inmiddels is door de verzekering een bedrag van € 7.038,60 aan de benadeelde partij uitgekeerd, dat is een hoger bedrag dan in de aangifte is genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat de vordering, gelet op het voorgaande, onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 56, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering. Zij meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering haar geeft;
  • Veroordeelde laat zich behandelen door Arkin of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • Veroordeelde volgt een opleiding of heeft anderszins een zinvolle dagbesteding en zij zet zich actief in voor het behouden van deze dagbesteding.
Geeft aan Jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
100 (honderd) dagen,met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Verklaart Coop Supermarkten B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Breugem, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2020.