ECLI:NL:RBAMS:2020:5395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
C/13/687380 / HA ZA 20-758
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot tussenkomst in civiele procedure met betrekking tot eigendom van onroerend goed

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2020 een incidentele vordering tot tussenkomst toegewezen. De zaak betreft een geschil over de eigendom van een woning, die in het Kadaster op naam van [gedaagde] staat, terwijl [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] stellen dat de woning in feite toebehoort aan de overleden [naam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser], die de nalatenschap van [naam] had verworpen, voldoende belang heeft bij de procedure en heeft daarom zijn verzoek tot tussenkomst in de hoofdzaak toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot tussenkomst voldoet aan de vereisten van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en dat [eiser] een zelfstandige vordering wenst in te stellen. De rechtbank heeft de vordering tot voeging afgewezen, omdat de incidentele vordering tot tussenkomst is toegewezen. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/687380 / HA ZA 20-758
Vonnis in incident van 4 november 2020
in de zaak van

1.[verweerder sub 1] en

2. [verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerders in het incident,
eisers in de hoofdzaak,
advocaat mr. P. Salim,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] (Suriname),
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.M.J. Muit,
en
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.K. Ramdas.
Partijen zullen hierna [verweerder sub 1] , [verweerder sub 2] , [gedaagde] en [eiser] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 april 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst c.q. tot voeging van de zijde van [eiser] ,
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst c.q. tot voeging van de zijde van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] ,
  • de antwoordakte in incident van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang voor het incident

2.1.
Op 14 juni 1999 is [gedaagde] in het Kadaster ingeschreven als eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 3] (hierna: de woning).
2.2.
[gedaagde] heeft zelf nooit in de woning gewoond. De woning is bewoond door de heer [naam] (hierna: wijlen [naam] ) tot aan zijn overlijden in maart 2017. Wijlen [naam] en [gedaagde] zijn broer en zus van elkaar.
2.3.
[verweerder sub 2] en [eiser] zijn de kinderen van wijlen [naam] . [verweerder sub 1] was de voormalige partner van wijlen [naam] .
2.4.
Wijlen [naam] heeft in zijn verklaring van erfrecht [verweerder sub 2] , [eiser] en [verweerder sub 1] tot zijn erfgenamen benoemd.
2.5.
[verweerder sub 2] en [verweerder sub 1] hebben beiden de nalatenschap van wijlen [naam] zuiver aanvaard.
2.6.
[eiser] heeft de nalatenschap van wijlen [naam] bij akte van 29 juni 2017 verworpen.
2.7.
De woning wordt thans bewoond door [eiser] .
2.8.
Bij dagvaarding van 20 november 2019 heeft [gedaagde] [eiser] in kort geding gedagvaard met vordering tot ontruiming van de woning. Bij vonnis van 6 februari 2020 (met zaaknummer C/13/677993 / KG ZA 20-9) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het eerder gewezen verstekvonnis vernietigd en de vordering tot ontruiming van de woning afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [gedaagde] hoger beroep ingesteld.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak

3.1.
[verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. een verklaring voor recht dat [gedaagde] verplicht is om de woning aan [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] over te dragen;
b. naar de rechtbank begrijpt: een verklaring voor recht dat wijlen [naam] in goede trouw door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de woning en dat [gedaagde] verplicht is om de woning aan [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] over te dragen;
c. te bepalen dat [gedaagde] volledige medewerking verleent aan de overdracht en levering van de woning aan [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] alsook aan het passeren van alle nodige aktes van levering van de woning ten overstaan van een door [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] aan te wijzen notaris, bij gebreke waarvan het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] ;
d. een veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
e. een veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] van de beslagkosten,
f. een veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] leggen - kort samengevat - het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Wijlen [naam] was de daadwerkelijke eigenaar van de woning. Wijlen [naam] heeft in 1999 de woning gekocht en om hem moverende redenen op naam van zijn zus [gedaagde] in het Kadaster laten inschrijven. Wijlen [naam] en [gedaagde] hebben toen afgesproken dat de woning later op naam van de kinderen c.q. erfgenamen van wijlen [naam] zou komen te staan. Wijlen [naam] heeft (via [gedaagde] ) de koopsom en de lasten van de woning betaald. Binnen de familie heeft [gedaagde] bevestigd dat de woning van wijlen [naam] was en [gedaagde] slechts op papier de eigenaar was/is. Verschillende getuigen kunnen deze uitlatingen en de gemaakte afspraak bevestigen. [gedaagde] , [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] zijn steeds (na het overlijden van wijlen [naam] ) op zoek gegaan naar een constructie c.q. oplossing om de gemaakte afspraken na te komen, hetgeen niet is gelukt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] . [gedaagde] betwist de gestelde afspraken omtrent de aankoop en de latere overdracht van de woning. Zij stelt eigenaar te zijn van de woning en dat [eiser] thans zonder recht of titel in de woning verblijft.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[eiser] vordert dat hem wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen danwel hem wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] te voegen. [eiser] onderschrijft de stellingen van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] en stelt in aanvulling daarop dat met instemming van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] is besproken, en met [gedaagde] is onderzocht, dat de woning aan [eiser] wordt overdragen. Dit ondanks het feit dat laatstgenoemde de nalatenschap had verworpen. [eiser] heeft zijn stellingen toegelicht aan de hand van tussen de zoon van [gedaagde] en hem gevoerde correspondentie waarin is gesproken over een mogelijke eigendomsoverdracht in de toekomst.
4.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geschil, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen (artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Voor het aannemen van een belang bij tussenkomen is voldoende dat de derde partij vordert te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wil instellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in het hoofdgeding kan ondervinden. Voor het aannemen van een belang bij voeging is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot tussenkomst moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. [eiser] heeft gesteld dat hij een zelfstandige vordering wenst in te stellen tegen zowel [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] als [gedaagde] . Hij heeft daartoe aangevoerd dat tussen partijen is besproken en afgesproken dat de woning aan hem wordt overgedragen.
Het belang van [eiser] is erin gelegen dat hij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitspraak in de hoofdzaak, aangezien een afwijzing van de vorderingen in de hoofdzaak betekent dat hij de woning dient te verlaten, terwijl hij op grond van de tussen [verweerder sub 1] , [verweerder sub 2] en [gedaagde] gemaakte afspraken juist de woning in eigendom overgedragen krijgt en daarin kan blijven wonen. In tegenstelling tot wat [gedaagde] aanvoert, heeft [eiser] voldoende duidelijk gemaakt met welk doel hij wenst tussen te komen.
5.3.
Het verweer van [gedaagde] dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 219 Rv en daarom de vordering tot tussenkomst/voeging moet worden afgewezen, slaagt evenmin. Artikel 219 Rv bepaalt onder andere dat de conclusie de vordering en de gronden waarop zij berust dient te vermelden. [gedaagde] miskent hiermee dat met “de vordering” de incidentele vordering (tot voeging danwel tussenkomst) wordt bedoeld en niet de vordering die de tussenkomende partij wil gaan instellen indien hij wordt toegelaten tot de hoofdzaak. Laatstbedoelde vordering kan wel alvast worden aangekondigd, maar is geen vereiste. Met “de gronden” wordt bedoeld de grondslag van de incidentele vordering en niet, zoals [gedaagde] aanvoert, de grondslag van de in te stellen vordering.
5.4.
De rechtbank is gebleken dat de meningen over de vraag aan wie de woning in eigendom toebehoort en aan wie de woning dient te worden overgedragen verdeeld zijn, zodat [eiser] er voldoende belang bij heeft om als procespartij in de procedure tussen te komen.
5.5.
Aangezien de incidentele vordering tot tussenkomst wordt toegewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vordering tot voeging te behandelen. De incidentele vordering tot voeging zal dan ook worden afgewezen.
5.6.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
staat [eiser] toe in de hoofdzaak tussen te komen,
6.2.
wijst de incidentele vordering tot voeging af,
6.3.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 december 2020voor het nemen van de conclusie van eis in de tussenkomst door [eiser] .
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.