ECLI:NL:RBAMS:2020:5394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
13/044439-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een pony

Op 22 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een pony. De zaak kwam ter terechtzitting na een melding van de eigenaresse van de pony, die de verdachte betrapte in de stal van een manege. De verdachte werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, aangezien hij niet aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling. De officier van justitie, mr. M. van Kampen, vorderde een straf, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de pony, door zijn penis in de vagina van het dier te brengen. Dit werd ondersteund door de bekennende verklaring van de verdachte en het onderzoek van de veearts, die letsel aan de vagina van de pony constateerde. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de verklaring van de verdachte, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaring consistent was en voldoende bewijs bood voor de bewezenverklaring.

De rechtbank oordeelde dat het bewezen feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 20 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een mildere straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/044439-18 (Promis)
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2020. Verdachte was niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig en werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Kampen en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. M.M. Kuyp, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een dier, te weten een pony/paard, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, welke ontuchtige handelingen bestonden uit het brengen of duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die/dat pony/paard.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 1 januari 2018 kreeg de politie een melding dat de eigenaresse van een pony een man in de stal van een manege had betrapt die een pony had vastgebonden aan de tralies van de stal. Bij ontdekking door de vrouw kwam de man achter de pony vandaan, hees zijn broek omhoog en zei: "sorry sorry" en vluchtte vervolgens weg. De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handeling, het binnendringen met zijn penis, met de pony heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het feit bewezen kan worden op basis van de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte en het onderzoek van de veearts.
Verdachte heeft namelijk bekend dat hij vijf á 10 minuten met zijn penis in de vagina van de pony heeft gezeten en uit het onderzoek van de veearts blijkt dat de pony een wond aan de vagina had.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte daadwerkelijk zijn penis in de vagina van de pony heeft gebracht. Met de eerste verklaring van verdachte moet terughoudend worden omgegaan, omdat verdachte gebrekkig Nederlands spreekt en omdat hij is gehoord zonder bijstand van een advocaat. Zijn verklaring bevat tegenstrijdigheden en de verdediging meent dan ook dat verdachte heeft bedoeld te verklaren dat hij weliswaar heeft geprobeerd zijn penis in te brengen, maar dat het eenvoudigweg niet is gelukt. Daarnaast heeft de veearts niet geconcludeerd dat het bij de pony geconstateerde letsel past bij het beeld van een penetratie. Ook is er geen DNA-onderzoek uitgevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de ten laste gelegde ontuchtige handeling met een pony. Hoewel de raadsman heeft bepleit dat terughoudend moet worden omgegaan met de eerste politieverklaring van verdachte, blijkt dat verdachte meerdere keren heeft bevestigd dat hij met zijn penis in de vagina van de pony heeft gezeten. Zo heeft verdachte onder andere verklaard dat hij vijf á tien minuten met zijn penis in de vagina van de pony heeft gezeten. Anders dan de raadsman heeft bepleit, leidt de rechtbank uit de verklaring van verdachte niet af dat het inbrengen van de penis niet is gelukt. Dit omdat de opmerking van verdachte dat “hij niet wakker wilde worden” een antwoord is op de vraag van verbalisanten of hij was klaargekomen. Zijn bekennende verklaring, in combinatie met het door de veearts geconstateerde letsel en de aangifte, maakt dat het feit bewezen kan worden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 1 januari 2018 te Amsterdam, met een dier, te weten een pony, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, welke ontuchtige handelingen bestonden uit het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die pony.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat als er een straf moet worden opgelegd, dat aan verdachte slechts een voorwaardelijke geldboete zou moeten worden opgelegd. Hij heeft de rechtbank verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn coöperatieve houding en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een pony, door zijn penis in de vagina van de pony te brengen. Hij heeft de pony daarbij ook vastgebonden aan de tralies van de stal, waardoor de pony nauwelijks bewegingsruimte had. De integriteit van dieren is een rechtens te respecteren belang en seksueel contact tussen mens en dier is in strijd met de goede zeden en is daarom dan ook strafbaar gesteld. Dergelijke feiten veroorzaken maatschappelijke onrust en verontwaardiging.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 september 2020. Hieruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en dat hij sinds het plegen van het feit niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de toepassing van artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de vraag betrokken of de zaak binnen een redelijke termijn is afgedaan. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op 1 januari 2018, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het aanbrengen van de zaak op zitting lang heeft geduurd, mede door toedoen van verdachte. Hoewel verdachte naar aanleiding van onderzoek of de zaak op een andere wijze kon worden afgedaan laat heeft gereageerd, is de rechtbank van oordeel dat de zaak al veel eerder had kunnen worden afgedaan. Het reclasseringsrapport was reeds in augustus 2018 gereed. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden.
Tot slot weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij zich – in zijn verhoren en bij monde van zijn raadsman – berouwvol heeft getoond.
Gelet op al deze omstandigheden vindt de rechtbank een taakstraf van beperkte duur passend en geboden. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte niet nogmaals in de fout zal gaan en ziet, anders dan door de officier van justitie geëist, geen aanleiding om als stok achter de deur een voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen. De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 20 uur, met aftrek van voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 254 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ontuchtige handelingen plegen met een dier.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2020.
[...]
[...]