ECLI:NL:RBAMS:2020:5384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5139
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving tegen een voedingswarenwinkel die ook huishoudelijke artikelen verkoopt

Op 6 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een VOF, handelende onder de naam [bedrijf], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De VOF had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, dat op 16 juli 2020 een last onder bestuursdwang had opgelegd. Deze last verplichtte de VOF om de exploitatie van een minisupermarkt en headshop in het pand aan de Haarlemmerstraat te staken, omdat het college van mening was dat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. De VOF verzocht om een voorlopige voorziening om de exploitatie voort te zetten totdat op het bezwaar was beslist.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De VOF stelde dat er geen sprake was van een minisupermarkt en dat het gebruik van het pand als zodanig eerder was toegestaan. Het college betoogde echter dat het gebruik van het pand in strijd was met het bestemmingsplan, dat het gebruik van een minisupermarkt en headshop verbiedt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de VOF niet had aangetoond dat zij onder het overgangsrecht kon blijven exploiteren en dat het college terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een minisupermarkt.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van de VOF naar verwachting weinig kans van slagen had. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 november 2020, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld. De zaak benadrukt de strikte handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder detailhandel is toegestaan in specifieke gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5139

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] handelende onder de naam [bedrijf], te Amsterdam, verzoekster,
(gemachtigde: mr. G.C.M. Schipper),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. C.M. Delstra en mr. D. Zeilstra).
Partijen worden verder aangeduid als de VOF en het college.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het college aan de VOF een last onder bestuursdwang opgelegd. De last strekt ertoe de exploitatie van de minisupermarkt en de headshop in het pand [adres] (hierna: het pand) te (laten) staken en gestaakt te houden. Indien niet uiterlijk op de voorgeschreven datum aan de last wordt voldaan, zal bestuursdwang worden toegepast in de vorm van afsluiting en verzegeling van het pand.
De VOF heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 27 augustus 2020 en om een voorlopige voorziening verzocht op 28 september 2020 met het doel dat de exploitatie kan worden voortgezet tot op het bezwaar is beslist en de beroepstermijn is verstreken.
Het college heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat er niet handhavend zal worden opgetreden tot dat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020 via een Skype verbinding. De VOF heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en de vennoten [vennoot 1] en [vennoot 2] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding voor het besluit
2. In het pand heeft het college op 16 april 2020 een controle laten houden naar aanleiding van een melding van de gebiedsmakelaar. Bij die controle is geconstateerd dat anders dan voorheen in het pand sprake is van een breed assortiment aan artikelen. Onder meer snoep/chips, cruesli, broodbeleg, toiletartikelen, verzorgingsproducten (shampoos, scheermesjes, maandverband, tandpasta, deodorant, en dergelijke), cadeau-artikelen, souvenirs, telefoonaccessoires, tabaksartikelen/rookwaren, headshopartikelen, (gekoelde) frisdrank en zwak alcoholische dranken. Deze constateringen hebben de handhavingsmedewerkers vastgelegd in een rapportage van 16 april 2020 (de rapportage).
Het besluit
3.1
Het pand ligt op de gronden bestemd als “Centrum 2” van het Bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden (verder het bestemmingsplan).
3.2
Het college is - ook na de zienswijze van de VOF - van mening dat het gebruik zoals omschreven in de rapportage in strijd is met het bestemmingsplan. Strijdig gebruik is verboden op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. [1] Daarom heeft het college de VOF gelast dit gebruik te staken. Het gaat dan om het staken van de minisupermarkt en het gebruik als headshop. Legalisering acht het college niet mogelijk. Het college is verder van mening - anders dan in de zienswijze is aangevoerd - dat er voor 1995 geen sprake was van het gebruik als minisupermarkt. Het gebruik als minisupermarkt, souvenirwinkel en headshop was al sinds 7 september 2012 verboden. [2] Dat de VOF onder het overgangsrecht zou vallen, heeft de VOF niet aangetoond met de overgelegde facturen, aldus het college. Ook niet met de foto’s en evenmin met de gegevens van de Kamer van Koophandel. Verder blijkt volgens het college uit de constateringen van 16 april 2020 dat het pand recent als minisupermarkt wordt gebruikt en destijds als groentewinkel/
delicatessenzaak is gebruikt. Anders dan in het voornemen staat, zal verweerder niet handhaven op het gebruik als toeristenwinkel.
Beoordeling van het verzoek door de voorzieningenrechter
4.1
De gronden van de VOF komen er op neer dat a. geen sprake is van een minisupermarkt en b. indien dat wel het geval is er al eerder sprake was van een minisupermarkt wat destijds was toegestaan.
4.2
De voor “Centrum 2” aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor detailhandel met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van onder andere minisupermarkten, souvenirwinkels en headshops. [3] Dit is niet in geschil.
4.3
Met artikel 1.11 van het bestemmingsplan “Winkeldiversiteit Centrum” is aan het bestemmingsplan “Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden” toegevoegd artikel 1.64 met daarin de begripsomschrijving van minisupermarkt te weten “een detailhandelsvestiging waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Een minisupermarkt onderscheidt zich van een supermarkt door het oppervlak. In de binnenstad spreken we van een minisupermarkt wanneer het bruto bedrijfsvloeroppervlak niet meer dan 400 m² bedraagt.” Over deze begripsomschrijving heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) overwogen dat de tekst van de begripsomschrijving in het bestemmingsplan duidelijk is. Door het gebruik van het woord “en” in de begripsomschrijving kan deze planregel volgens de Afdeling niet anders worden begrepen dan dat sprake is van een minisupermarkt als in die winkel zowel voedingsmiddelen als huishoudelijke artikelen worden verkocht. [4]
4.4
Zoals terecht aangevoerd door de VOF staat het begrip “huishoudelijke artikelen” niet in de begripsbepalingen van het bestemmingsplan omschreven. Echter de verwijzing van de VOF naar de begripsomschrijving in de Van Dale dat het dan moet gaan om artikelen het “huishouden betreffend” kan de VOF niet baten. Deze begripsomschrijving sluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit dat de toiletartikelen, shampoos, scheermesjes, maandverband, tandpasta en deodorant die zijn aangetroffen in de winkel, niet als huishoudelijke artikelen kunnen worden aangemerkt. Voedingsmiddelen zijn het in ieder geval niet. Het college heeft voornoemde artikelen dan ook als zodanig kunnen aanmerken. Voor zover de VOF onder huishoudelijke artikelen uitsluitend schoonmaakartikelen verstaat, merkt de rechtbank op dat ook die in het pand zijn aangetroffen. Dit blijkt uit de rapportage van 23 september 2020 opgemaakt naar aanleiding van de controle op die datum. Er is dus sprake van een minisupermarkt.
4.5
Verder heeft de VOF ook niet aangetoond dat zij op grond van het overgangsrecht nog door kan exploiteren. Niet in geschil is dat er dan sprake moet zijn van het gebruik als minisupermarkt vóór 7 september 2012. Na die tijd was het gebruik als minisupermarkt verboden. De Excel overzichten die de VOF heeft ingezonden, slaan op de periode 2014-2016 en zeggen dus niets over de periode vóór 7 september 2012. Verder heeft de VOF nog facturen ingestuurd over de periode 2006-2010. Ook deze facturen zeggen niets over de periode in 2012. Verder blijkt uit deze facturen, zoals het college terecht heeft overwogen, een minimale inkoop van huishoudelijke producten, zoals 30 flessen deodorant en 12 tubes tandpasta door de vorige gebruiker van het pand. Van gebruik als een minisupermarkt op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan is dus geen sprake.
4.6
Ten aanzien van het standpunt van de VOF dat er vergelijkbare winkels zijn waartegen niet wordt opgetreden dan wel zijn toegestaan, heeft verweerder op de zitting uitgelegd dat er op grond van de noodverordening in bepaalde winkels (zoals SPAR) mondkapjes en desinfectiemateriaal mag worden verkocht. Verder is de SPAR-vestiging in het centrum geen minisupermarkt, dit is door de uitspraak van de Afdeling (zie voetnoot 4) bevestigd.
4.7
Tegen het gebruik van het pand als headshop zijn geen gronden aangevoerd. Daarover heeft de VOF aangevoerd dat de verkoop van de headshop artikelen al is gestaakt.
5. Al met al heeft het bezwaar van de VOF naar verwachting weinig kans van slagen en is er geen aanleiding om ondanks het gestelde belang een voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding en ook niet om verweerder op te dragen het door VOF betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Tweede wijziging van het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt, Stcrt. 5 oktober 2012, nr. 20607.
3.Zie artikel 4.1 onder f, van het bestemmingsplan.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI: RVS:2020:2443 en ECLI:NL:RVS:2020:2402, over dezelfde begripsomschrijving.