ECLI:NL:RBAMS:2020:533

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
13/102477-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van chocolade bij winkelbedrijf Vomar met gevangenisstraf als gevolg

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 28 april 2019 in Amsterdam chocolade heeft gestolen van het winkelbedrijf Vomar. De rechtbank heeft het verkort vonnis gewezen na een terechtzitting op 3 januari 2020, waar de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, de vordering heeft gedaan en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. van Weers, zijn verdediging heeft gevoerd. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, wat een strafbaar feit is volgens de wet. De officier van justitie heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel geëist, maar de verdediging heeft verzocht om geen voorwaardelijke maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft uiteindelijk besloten om een gevangenisstraf van 4 weken op te leggen, zonder voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de adviezen van de reclassering, die een langdurig klinisch traject noodzakelijk achtten voor de verdachte om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 weken, met aftrek van voorarrest, en heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. C.T. St Rose, en is openbaar gemaakt op de zitting van 17 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/102477-19
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, chocolade, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen kan achten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, gelet op de aangifte in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 28 april 2019 te Amsterdam chocolade, dat toebehoorde aan het winkelbedrijf Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) in geheel voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een klinische behandelverplichting, indien dat door de reclassering is geïndiceerd.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Hoewel verdachte een veelpleger is, is hij na het ten laste gelegde feit niet meer in aanraking gekomen met de politie. Hij heeft vrijwel alle schorsingsvoorwaarden nageleefd, behalve de opnameverplichting in Forensische Verslavingskliniek Oostvaarders te Almere, omdat hij daar niet opgenomen wilde worden. Er is sprake van verslavingsproblematiek bij verdachte en daar wil hij aan werken. In de zaak met parketnummer 23/003644-18 loopt verdachte in een toezicht bij de reclassering. In dat kader kan hij werken aan zijn problematiek. Het is niet noodzakelijk om in het kader van deze strafzaak een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf voor 4 weken op te leggen. Tot slot heeft hij verzocht, mocht de rechtbank toch bijzondere voorwaarden opleggen, geen klinische behandelverplichting op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit. Hij heeft zich niet bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit is verdachte aan te rekenen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feit te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 5 september 2019, opgemaakt door M. Staphorst. Uit het rapport blijkt – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende. Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten, een onstabiele leefsituatie en ernstige verslavingsproblematiek. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om gedragsverandering te bewerkstelligen binnen een drangkader met ambulante begeleiding. Een langdurig klinisch traject wordt noodzakelijk geacht om het hoge risico op recidive te verminderen. Verdachte stelde zich in het verleden zorg mijdend en ongemotiveerd op, nu toont hij zich gemotiveerd voor een dergelijk traject, echter onder voorwaarde dat er een goed nazorgtraject wordt ingezet. Verdachte gebruikt dagelijks cocaïne, alcohol en cannabis. De reclassering adviseert om verdachte een laatste kans te geven om te werken aan zijn problematiek binnen een drangkader waarin hij langdurig klinisch wordt behandeld. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een opnameverplichting in een zorginstelling, een ambulante behandelverplichting, de verplichting om mee te werken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening, de verplichting om mee te werken aan middelencontrole en aan dagbesteding. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een e-mail van de toezichthouder van verdachte, N. Comvalius, d.d. 3 januari 2020, waarin – kort gezegd - staat dat verdachte gedurende het toezicht in het kader van een in een andere zaak in hoger beroep opgelegde voorwaardelijke veroordeling de afspraken grotendeels nakomt. Verdachte lijkt meer gemotiveerd dan tevoren, derhalve lijkt het inzetten van een ambulante behandeling beter haalbaar dan op eerdere momenten. Verdachte is aangemeld bij de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa, naar verwachting zal de behandeling eind januari kunnen starten. Verdachte staat hier welwillend tegenover.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn verslaving onder controle heeft en dat hij binnenkort zal starten met een ambulante behandeling. Verdachte staat verder op de wachtlijst van het Leger des Heils in Amsterdam-Oost om een woonplek te krijgen en hij hoopt deze maand meer duidelijkheid te krijgen over een baan.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte voldoet aan de ISD-criteria, maar ziet desondanks toch aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte gaat werken aan zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank neemt van de reclassering aan dat verdachte goed bezig is, zijn afspraken nakomt en gemotiveerd is voor ambulante behandeling in het kader van een inmiddels in een andere zaak opgelegde voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom geen voorwaardelijke ISD-maatregel of een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Uit de e-mail van 3 januari 2020 van de toezichthouder van verdachte blijkt dat het huidige toezicht in het kader van de voorwaardelijke veroordeling goed lijkt te verlopen en de rechtbank ziet geen redenen om nog een toezicht op te leggen.
Bij de vaststelling van de duur van deze vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een diefstal is het oriëntatiepunt in geval van veelvuldige recidive een gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank houdt bij de straftoemeting ook rekening met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht omdat verdachte op 1 mei en 9 oktober 2019 is veroordeeld voor het plegen van andere misdrijven.
De rechtbank zal, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, en komt tot oplegging van een gevangenisstraf van 4 weken, met aftrek van voorarrest.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en P.J.H van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.