ECLI:NL:RBAMS:2020:5325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
13/751264-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over overleveringsverzoek Duitsland met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 30 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een overleveringszaak op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Kantongerecht Oldenburg in Duitsland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Turkije, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na ontvangst van nieuwe stukken die relevant zijn voor de beoordeling van de overlevering, met name in het kader van artikel 6 van de Overleveringswet (OLW). De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 14 augustus 2020, en de openbare zitting vond plaats op 16 oktober 2020.

Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon aanwezig via een videoverbinding en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Turkse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat er een bevel tot voorlopige hechtenis is uitgevaardigd en dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van een strafbaar feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de OLW valt.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de overlevering alleen kan worden toegestaan als er een terugkeergarantie is, wat inhoudt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland moet kunnen ondergaan. De rechtbank heeft ook een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in overweging genomen, waarin wordt aangegeven dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor een verblijfsdocument. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en zal de officier van justitie de gelegenheid geven om op deze nieuwe informatie te reageren. De zaak is voor onbepaalde tijd geschorst en de rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751264-20
RK nummer: 20/3888
Datum uitspraak: 30 oktober 2020
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 maart 2020 door het Kantongerecht Oldenburg (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in het [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van 9 maart 2020 uitgevaardigd door het Kantongerecht Oldenburg, zaaksnummer: 28 Gs 1140/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.
Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, OLW

De overlevering van een Nederlander voor strafrechtelijk onderzoek kan gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, OLW slechts worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan (de zogenoemde terugkeergarantie). Hetzelfde geldt voor een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling. In artikel 6, vijfde lid, OLW zijn de drie cumulatieve voorwaarden voor gelijkstelling van een vreemdeling met een Nederlander vermeld. Het betreft de volgende drie voorwaarden:
bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
in Nederland vervolgd kunnen worden voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
de verwachting moet bestaan dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Op 28 oktober 2020 heeft de raadsman via e-mail de rechtbank en de officier van justitie een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 26 oktober 2020 doen toekomen. In die brief staat het volgende vermeld:
Op 4 september 2020 hebt u namens [opgeëiste persoon] een aanvraag tot afgifte van een document 'duurzaam verblijf burgers van de Unie', ingediend. Hierbij bericht ik u dat ik van plan ben een verblijfsdocument aan [opgeëiste persoon] te verstrekken.
Het document zal onder meer de volgende gegevens gaan bevatten:

De geldigheidsduur: 10 jaar.

Het verblijfsdoel: ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’.

De arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.* Let op: voor personen jonger dan 18 jaar geleden arbeidsbeperkingen!
Gelet hierop heropent de rechtbank het onderzoek om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen op deze brief te reageren.
6.
Beslissing
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te reageren op de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 26 oktober 2020.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Turkse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.