Op 30 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een overleveringszaak op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Kantongerecht Oldenburg in Duitsland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Turkije, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na ontvangst van nieuwe stukken die relevant zijn voor de beoordeling van de overlevering, met name in het kader van artikel 6 van de Overleveringswet (OLW). De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 14 augustus 2020, en de openbare zitting vond plaats op 16 oktober 2020.
Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon aanwezig via een videoverbinding en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Turkse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat er een bevel tot voorlopige hechtenis is uitgevaardigd en dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van een strafbaar feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de OLW valt.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de overlevering alleen kan worden toegestaan als er een terugkeergarantie is, wat inhoudt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland moet kunnen ondergaan. De rechtbank heeft ook een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in overweging genomen, waarin wordt aangegeven dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor een verblijfsdocument. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en zal de officier van justitie de gelegenheid geven om op deze nieuwe informatie te reageren. De zaak is voor onbepaalde tijd geschorst en de rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum.