ECLI:NL:RBAMS:2020:5321

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
13/752218-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België en waarborgen van het specialiteitsbeginsel

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, toegewezen. De zaak betreft een EAB dat op 11 december 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij een gewapende woningoverval op 2 oktober 2019 in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd wegens ongenoegzaamheid van het EAB en een beroep op evenredigheid, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de identiteit van de opgeëiste persoon was vastgesteld en dat de garantie voor terugkeer naar Nederland voldoende was. De rechtbank concludeerde dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon in België kan worden vervolgd voor het strafbare feit zoals omschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752218-19
RK nummer: 19/7168
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 14 februari 2020
De vordering zou aanvankelijk worden behandeld op de openbare zitting van 14 februari 2020. De opgeëiste persoon en de raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, waren voor die zitting opgeroepen. Mr. Pijnenburg heeft echter laten weten dat de opgeëiste persoon bijstand wenste van mr. A. Carli, advocaat te Roermond. Zij was op 14 februari 2020 vanwege verplichtingen elders niet in de gelegenheid om naar de rechtbank Amsterdam te komen en heeft om die reden een aanhoudingsverzoek gedaan. De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek gehonoreerd en het onderzoek ter zitting geschorst tot de zitting van 5 maart 2020.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 5 maart 2020
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 5 maart 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Carli.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Op 19 maart 2020 is de zaak heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, in afwachting van de ontwikkelingen omtrent het coronavirus en de daarmee samenhangende maatregelen die door de Rechtspraak zijn genomen dan wel zullen worden genomen.
Zitting 24 september 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de zitting van 24 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Carli.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 24 september 2020 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 11 december 2019 van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, referentie: 19/080.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van het EAB

4.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd wegens ongenoegzaamheid van het EAB. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de omschrijving van het strafbare feit niet valt af te leiden wat de betrokkenheid of het aandeel van de opgeëiste persoon is geweest.
De raadsvrouw heeft verklaard contact te hebben gehad met dhr. [naam] , rechercheur bij de Belgische politie. Hij heeft aan haar verteld dat de uitvoerders van het in het EAB vermelde strafbare feit inmiddels bekend zijn en dat de opgeëiste persoon hoogstens voor heling zal worden vervolgd. Dit strafbare feit staat niet omschreven in het EAB, waardoor het specialiteitsbeginsel niet is gewaarborgd.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit genoegzaam is omschreven. Uit de feitomschrijving in het EAB en ‘Form A’ blijkt voldoende waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht.
De officier van justitie heeft verklaard op 22 september 2020 contact te hebben gehad met de Belgische onderzoeksrechter, de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hieruit is gebleken dat de opgeëiste persoon nog steeds gesignaleerd staat en dat het EAB nog steeds van kracht is. De Belgische politie is geen rechterlijke autoriteit en is daarom niet bevoegd om uitspraken te doen over het al dan niet handhaven van de verdenking in het EAB.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit onderdeel e) van het EAB blijkt - kort gezegd - dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij betrokken is geweest bij een gewapende woningoverval op 2 oktober 2019 rond 09.30 uur op een in het EAB genoemd adres in België, waarbij het slachtoffer is gekneveld en juwelen zijn weggenomen. De opgeëiste persoon zou na het tijdstip van de overval veelvuldig telefonisch contact hebben opgenomen met zijn (in het EAB bij naam genoemde) medeverdachten.
Nu het strafbare feit is gespecificeerd naar, tijdstip, plaats en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon, terwijl ook de namen van de medeverdachten en de inhoud van de buit worden genoemd, is de rechtbank van oordeel dat voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Dat niet staat omschreven wat het precieze aandeel van de opgeëiste persoon in het geheel is geweest, maakt dit niet anders. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek, op het moment van het uitvaardigen van het EAB, nog niet was afgerond.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de bevoegde rechterlijke autoriteit het EAB heeft ingetrokken. Evenmin is gebleken dat de bevoegde rechterlijke autoriteit heeft medegedeeld dat de opgeëiste persoon niet langer wordt vervolgd voor het in het in EAB vermelde strafbare feit. De rechtbank gaat daarom, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van het EAB, en gaat er dus vanuit dat de Belgische autoriteiten de overlevering verzoeken om de opgeëiste persoon strafrechtelijk te vervolgen voor het in onderdeel e) van het EAB omschreven strafbare feit.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de OLW in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e stelt. Het verweer faalt.
5.
Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

6.1
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. De raadsvrouw heeft dit verweer onderbouwd met haar verklaring dat zij en de opgeëiste persoon telefonisch contact hebben gehad met dhr. [naam] , rechercheur bij de Belgische politie. Hij heeft verklaard dat de opgeëiste persoon op dit moment niet langer als (mede)verdachte van het in het EAB vermelde strafbare feit wordt aangemerkt.
6.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet heeft aangetoond. Het is niet aan deze rechtbank om in het bewijs te treden en te beoordelen of de opgeëiste persoon schuldig is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht niet kan leiden tot weigering van de overlevering, omdat hiermee de onschuld van de opgeëiste persoon niet aanstonds is aangetoond. Het is aan de Belgische rechter om – op basis van het strafdossier – inhoudelijk over de strafzaak te oordelen.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings te Limburg heeft bij brief van 27 december 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

8.Artikel 36 OLW

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard, omdat tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is voor andere feiten dan het strafbare feit dat aan het EAB ten grondslag ligt.
De rechtbank overweegt dat - voor zover er in Nederland al een dergelijke strafvervolging tegen de opgeëiste persoon gaande is, hetgeen de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen - een Nederlandse strafververvolging voor andere feiten dan het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt geen grond vormt voor weigering van de overlevering. Een dergelijke lopende strafvervolging in Nederland kan slechts een beletsel opleveren voor de feitelijke overlevering.

9.Evenredigheid in verband met detentieomstandigheden in België

9.1
Standpunt van de verdediging
De overlevering moet worden geweigerd omdat de verdenking niet in verhouding staat met een detentieperiode in een Belgische gevangenis. De raadsvrouw bezoekt regelmatig cliënten in Belgische gevangenissen, en de (slechte) omstandigheden aldaar zijn niet te vergelijken met de omstandigheden in Nederlandse gevangenissen.
9.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat de omstandigheden in Belgische gevangenissen zodanig zijn dat er vrees bestaat voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Er zijn verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd of gebleken die zouden moeten leiden tot weigering van de overlevering. Om deze reden kan het verweer niet slagen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in de Belgische gevangenissen thans geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest, noch dat voor het ontstaan daarvan moet worden gevreesd. De verder niet onderbouwde stelling van de raadsvrouw maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt.
Daarnaast geldt het volgende. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenaamde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een EAB. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de OLW, te weten de tenuitvoerlegging van een EAB, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon.
Een beroep op de onevenredigheid van een Europees aanhoudingsbevel zal slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen slagen. In dit geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat de overlevering geweigerd dient te worden. De rechtbank verwerpt het verweer.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.