ECLI:NL:RBAMS:2020:5320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
13/751924-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Italië op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 23 oktober 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen, met name hasj en cocaïne. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering, aangezien de Italiaanse autoriteiten garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon niet in een van de problematische detentiecentra zal worden geplaatst.

De rechtbank heeft ook de genoegzaamheid van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten voldoende duidelijk zijn omschreven. De opgeëiste persoon werd verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan de vereisten van de Overleveringswet werd voldaan en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsvrouw dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden en de redelijke termijn van de procedure in Italië.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon naar Italië zal worden overgeleverd voor verdere strafvervolging. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751924-19
RK nummer: 19/5995
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juli 2019 door
the Court of Trento – Preliminary Investigations Judges Office(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 4 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot de zitting van 5 maart 2020 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie met betrekking tot de Italiaanse detentieomstandigheden op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 5 maart 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 5 maart 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, en door een tolk in de Arabische taal.
Op 19 maart 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, in afwachting van de ontwikkelingen omtrent het coronavirus en de daarmee samenhangende maatregelen die door de Rechtspraak zijn genomen, dan wel de aanvullende maatregelen die nog zullen worden genomen.
Zitting 24 september 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 24 september 2020.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, en door een tolk in de Arabische taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
pre-trial in custody order issued by the Judge for the preliminary investigations(referentie: nr. 187412019 R. GIP. en 2176/2016 RGNR - 09/2016 D.D.A.).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van het EAB

4.1
Standpunt van de raadsvrouw
De overlevering moet worden geweigerd wegens ongenoegzaamheid van het EAB. Uit de feitomschrijving blijkt onvoldoende duidelijk welke rol de opgeëiste persoon zou hebben gespeeld. In het EAB wordt slechts beschreven dat de strafbare feiten hebben plaatsgevonden
‘with the intermediation of’de opgeëiste persoon, zonder dat duidelijk wordt waaruit zijn betrokkenheid heeft bestaan.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De feiten zijn genoegzaam omschreven. Uit de feitomschrijving blijkt waar de verdenking op ziet en waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. Het betreft een vervolgings-EAB, dus wat de exacte rol van de opgeëiste persoon is geweest, moet in de strafprocedure in Italië worden vastgesteld. In ieder geval is duidelijk dat de opgeëiste persoon een bemiddelende rol heeft gehad. De officier van justitie verwijst naar ‘form A’ met betrekking tot de pleegperiode. De overlevering kan worden toegestaan.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit onderdeel e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van zeven strafbare feiten, die als volgt zijn omschreven:
-
Count I:
o de opgeëiste persoon zou, samen met (in het EAB met naam genoemde) anderen, deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met de koop, de verkoop, het bezit en de invoer (onder andere vanuit Nederland) van hasj en cocaïne in en naar verschillende plaatsen binnen Italië, zoals genoemd in het EAB. In
‘Form A’van de sirene-signalering wordt als pleegperiode genoemd: januari 2017 tot februari 2018.
-
Count II:
o
Episode nr. 4: de opgeëiste persoon zou, samen met anderen, 390 kilogram hasj hebben gekocht in Pompeï, waarna de hasj zou zijn vervoerd en doorverkocht (pleegperiode: 21 februari 2017 tot 7 maart 2017).
o
Episode nr. 9: de opgeëiste persoon zou, samen met anderen, 900 kilogram hasj hebben ingevoerd in Lavelle, waarna de hasj zou zijn verborgen en onderverdeeld (pleegdatum: 9 mei 2017).
o
Episode nr. 11: de opgeëiste persoon zou, samen met anderen, hasj hebben gekocht in Milaan (pleegdatum: 20 mei 2017).
o
Episode nr. 12: de opgeëiste persoon zou 900 kilogram hasj hebben ingevoerd, waarna mededaders de drugs zouden hebben verkocht in Pompeï en vervoerd naar Lavelle (pleegdatum: 2 juni 2017).
o
Episode nr. 20: de opgeëiste persoon zou, samen met anderen, 210 kilogram hasj hebben gekocht, waarna een ander de drugs van Napels naar Cerignola zou hebben vervoerd (pleegdatum: 2 september 2017).
o
Episode nr. 26: de opgeëiste persoon zou, samen met anderen, 950 kilogram hasj hebben ingevoerd vanuit Spanje, waarna een ander de drugs zou hebben vervoerd (pleegdatum: 22 februari 2017).
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op bovengenoemde omschrijvingen, voldoende duidelijk waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de OLW in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e stelt. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek naar de feiten nog niet is afgerond. Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1: deelneming aan een criminele organisatie; en
5: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in onderdeel c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Italiaans recht als maximumstraf gesteld:
- ‘from 6 to 20 years imprisonment for article 73 of Presidential Decree 309/1990’;
- ‘no less than 20 years for article 74. of Presidential Decree 309/1990’.
Hieruit blijkt dat op de feiten naar Italiaans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft (mede) de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Ministero della Giustiziaheeft bij brief van 31 januari 2020 de volgende garantie gegeven:
[opgeëiste persoon] , born in Morocco on [geboortedag] 1967.
It is worth pointing out that the condition laid down in Article 5, paragraph 3, of EU Council Framework Decision 2002/584/JHA dated 13 June 2002 has been satisfied by Italy as requested by the Kingdom of the Netherlands. Consequently, the aforementioned person shall be returned to the Netherlands for the enforcement of the sentence possibly imposed on him by the Italian judicial authority.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij niet volledig overtuigd is van de terugkeergarantie, nu in de brief ook staat dat
“(…) the prison where he is going to serve his sentence will be specified as soon as a decision is made on the procedure for his surrender to Italy”. De rechtbank ziet in de aangehaalde tekst echter geen reden om te twijfelen aan de terugkeergarantie en is van oordeel dat deze voldoende is.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet;
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vierde lid, van de Opiumwet.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort volgens haar de overlevering aan de Italiaanse autoriteiten plaats te vinden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek in Italië is gestart, dat het bewijs zich in Italië bevindt en dat de Italiaanse rechtsorde is geschonden.
Gelet op de aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom wordt van bedoelde weigeringsgrond afgezien.
9.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): detentieomstandigheden
9.1
Inleiding
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 24 december 2019 (ECLI:RBAMS:2019:10053) in een andere overleveringszaak overwogen dat uit een onderzoeksrapport van de non-gouvernementele organisatie Antigone van mei 2019 blijkt dat ten aanzien van 16 detentiecentra in Italië niet is gegarandeerd dat gedetineerden minimaal 3 vierkante meter
personal spacezullen hebben. Ten aanzien van deze detentiecentra heeft de rechtbank geoordeeld dat een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. In die overleveringszaak heeft de rechtbank het onderzoek daarom heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd in één van de (…) 16 detentiecentra, te weten: Bergamo, Milaan San Vittore, Opera van Milaan, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwen, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro en de twee Napolitaanse gevangenissen Poggioreale en Secondigliano?
Het onderzoek ter zitting is in de zaak van de opgeëiste persoon geschorst om onder meer diezelfde vraag ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Bij brief van 2 maart 2020 heeft de
Directorate General of Prisonersvan het Italiaanse
Ministry of Justice, Department of Penitentiary Administration- kort gezegd - laten weten dat geen enkele gedetineerde minder dan 3 vierkante meter
personal spacezal hebben, omdat gebruik wordt gemaakt van een systeem waarmee de situatie in alle Italiaanse gevangenissen in
real timekan worden gevolgd. Verder staat in de brief:
It is worth highlighting that as a consequence of the health emergency currently affecting some areas of Italy, are now suspended, until further notice, the transfers of prisoners to and from prisons falling within the jurisdiction of Turin, Padua, Bologna and Florence, and that this Directorate General shall take account of these restrictions when allocating prisoners to prisons.
In een aanvullende brief van 4 maart 2020 heeft het Italiaanse Ministerie van Justitie, Departement Juridische Zaken, Algemene Directie Internationale Zaken en Juridische Samenwerking het volgende verklaard:
(…) het Departement van de Penitentiaire Administratie beschikt tegenwoordig over een toepassingssysteem, dat aanwezig is op het hele nationale grondgebied, dat door het exact vaststellen van het aantal gedetineerden dat aanwezig is in iedere inrichting, het mogelijk maakt te garanderen dat de gedetineerden zullen worden ondergebracht in een vestiging waar de normen van art. 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens worden nageleefd.
Dit met name voor wat betreft de beschikbare persoonlijke ruimte per gedetineerde, berekend met uitsluiting van het volume van de sanitaire voorzieningen maar inclusief dat van het meubilair en met inachtneming in ieder geval, van de mogelijkheid van iedere gedetineerde om zich normaal te kunnen bewegen in de cel.
In ieder geval heeft het Departement van de Penitentiaire Administratie gegarandeerd en vandaag in de communicatie met dit Kantoor bevestigd, dat de door de Nederlandse Autoriteiten overgeleverde personen zullen worden ondergebracht, zijnde de eerste allocatie, in de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex en dat zij ook nadien niet zullen worden ondergebracht in een van de 16 instellingen (Bergamo, Milano San Vittore, Milano Opera, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Trani Femminile, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro, Napoli Poggioreale en Napoli Secondigliano, Turi) ten aanzien waarvan de rechtbank Amsterdam heeft aangegeven dat daar het risico aanwezig is van ontoereikende omstandigheden.
9.2
Standpunt van de raadsvrouw
Volgens de raadsvrouw is de informatie in de brieven van 2 en 4 maart 2020 nog steeds erg summier. Dit wekt weinig vertrouwen. Naast de algemene zorgen met betrekking tot de Italiaanse detentieomstandigheden, moet ook worden gekeken naar de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus. Uit de brief van 2 maart 2020 blijkt dat gedetineerden niet langer van en naar bepaalde detentie-instellingen worden vervoerd. De vraag is welke gevolgen dit zal hebben voor het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon. De behandeling van de vordering moet worden aangehouden om nadere informatie op te vragen bij de Italiaanse autoriteiten, namelijk:
1) hoe het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon wordt gegarandeerd;
2) hoe zijn vervoer van en naar de rechtbank wordt geregeld; en
3) of het verantwoord is om de opgeëiste persoon te plaatsen in een detentie-instelling in een risicogebied.
9.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De Italiaanse autoriteiten hebben met hun brieven van 2 en 4 maart 2020 voldoende informatie gegeven. Uit de informatie volgt dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering, omdat is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in één van de 16 detentie-instellingen zal worden geplaatst waarover de rechtbank Amsterdam haar zorgen heeft uitgesproken. De Nederlandse justitiële autoriteiten moeten erop vertrouwen dat de Italiaanse autoriteiten passende maatregelen hebben genomen en zullen nemen in het kader van de uitbraak het coronavirus.
9.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat, gelet op bovenstaande informatie van de Italiaanse autoriteiten, er voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Uit bovengenoemde brief van 2 maart 2020 blijkt bovendien dat bij het vervoeren van gedetineerden rekening wordt gehouden met de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank gaat ervan uit dat de (steeds veranderende) situatie door de Italiaanse autorititeiten nauwkeurig wordt gemonitord en dat dienovereenkomstig zal worden gehandeld. Dat in sommige gevallen het vervoer van gedetineerden tussen detentie-instellingen wordt uitgesteld, betekent bovendien geenszins dat daarmee het aanwezigheidsrecht van gedetineerden in het gedrang komt.
De rechtbank is van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling aan te houden en aanvullende vragen aan de Italiaanse autoriteiten te stellen. Het standpunt van de opgeëiste persoon op zitting dat de omstandigheden in de detentie-instellingen in Italië slecht zijn en er 17 gedetineerden bij elkaar, met een gasfles, in dezelfde ruimte zitten, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit betoog niet is onderbouwd met concrete, actuele gegevens.

10.Artikel 47 van het Handvest: redelijke termijn

10.1
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat als gevolg van de uitbraak van het coronavirus rechtszaken in Italië op dit moment niet worden behandeld. Het is daarom te verwachten dat de strafzaak van de opgeëiste persoon niet binnen een redelijke termijn zal worden afgedaan zodat de overlevering om die reden moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een eventuele overschrijding van de redelijke termijn geen weigeringsgrond is en daarom niet in de weg kan staan aan overlevering. Een eventuele overschrijding zal tijdens de inhoudelijke behandeling in Italië aan de orde moeten worden gesteld.
10.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw omdat, – zoals aangevoerd door de officier van justitie – de (eventuele) overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot weigering van de overlevering.
Aan het stelsel van het EAB ligt ten grondslag dat de lidstaten binnen hun respectieve nationale rechtsordes in staat moeten zijn een effectieve en gelijkwaardige bescherming te bieden van de in het Handvest erkende grondrechten. Hieruit volgt dat personen tegen wie een EAB is uitgevaardigd binnen de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat rechtsmiddelen kunnen aanwenden ter betwisting van de rechtmatigheid van de procedure van strafvervolging.
De opgeëiste persoon zal zich met voormeld verweer aldus moeten richten tot de Italiaanse strafrechter.

11.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

12.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

13.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court of Trento – Preliminary Investigations Judges Office(Italië).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en E.G.M.M. van Gessel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.