ECLI:NL:RBAMS:2020:532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
13/235685-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens winkeldiefstal met recidive

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 1 oktober 2019 in Amsterdam een croissant, een chocolade croissant en een pakje melk heeft gestolen uit een Albert Heijn. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een penitentiaire inrichting. Tijdens de zitting op 3 januari 2020 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering gedaan om een ISD-maatregel van twee jaar op te leggen, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.M. Hof, pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal zes maanden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs is om de diefstal te bewijzen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte, die sinds 2013 meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten heeft. De officier van justitie heeft benadrukt dat de verdachte een hoog recidiverisico heeft en dat er geen andere opties zijn dan de ISD-maatregel om de maatschappij te beschermen.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en heeft geoordeeld dat de verdachte niet in aanmerking komt voor sociale voorzieningen of hulpverlening vanwege zijn onrechtmatige verblijf in Nederland. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft vastgesteld dat de maatregel noodzakelijk is voor zowel de bescherming van de maatschappij als voor de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/235685-19 (Promis)
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [Plaats PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, en van wat de gemachtigde raadsvrouw, mr. S.M. Hof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een croissant en/of een chocolade croissant en/of een pakje melk, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (vestiging: [adres AH] ) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het feit bekend. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen kan achten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte in het dossier, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 1 oktober 2019 te Amsterdam een croissant, een chocolade croissant en een pakje melk, die toebehoorden aan Albert Heijn (vestiging: [adres AH] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, zonder aftrek van voorarrest. Het verblijfsrecht van verdachte als EU-onderdaan is ingetrokken. Verdachte heeft geen recht op de juiste zorg in Nederland, terwijl er sprake is van problematisch middelengebruik en er vermoedens zijn van psychiatrische problematiek. Ook is sprake van een hoog recidiverisico. Er is, gelet op het voorgaande, geen ander kader dan de ISD-maatregel om de maatschappij te beveiligen tegen overlast en om recidive bij verdachte terug te dringen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan verdachte geen ISD-maatregel moet worden opgelegd, omdat verdachte niet onder de zwaarste categorie zeer actieve veelplegers valt. Verdachte heeft nimmer geweld gebruikt en bekent de strafbare feiten.
Een ISD-maatregel met als doel terugkeer naar zijn land van herkomst, heeft geen zin omdat verdachte geen medewerking zal verlenen aan terugkeer naar Estland. Verdachte heeft daar traumatische ervaringen meegemaakt.
De raadsvrouw heeft primair verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een maximale duur van een half jaar op te leggen.
Subsidiair heeft zij verzocht de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, omdat er geen zicht is op een extramurale fase. In de intramurale fase zitten vreemdelingen de ISD-maatregel ‘kaal’ uit.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit. Hij heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit is verdachte aan te rekenen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte sinds 2013 meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavig feit te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 23 december 2019, opgemaakt door [naam persoon 1] . Uit het rapport blijkt – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende. Recentelijk is de EU-status van verdachte ingetrokken en die beslissing is onherroepelijk. Verdachte verblijft onrechtmatig in Nederland en kan hier geen bestaan meer opbouwen. Een reclasseringstoezicht is niet uitvoerbaar, aangezien verdachte vanwege zijn status geen aanspraak kan maken op structurele hulpverlening en sociale voorzieningen. Er is sprake van een hoog recidiverisico, omdat het verdachte ontbreekt aan stabiliteit in zijn leven en er mogelijk sprake is van problematisch drugsgebruik alsmede psychiatrische problematiek. Verdachte heeft meermalen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Dit heeft recidive op de langere en kortere termijn niet kunnen voorkomen. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Vanuit resocialisatieoogpunt kan verdachte binnen de ISD-VRIS hulp ontvangen gericht op abstinentie/beheersbaarheid middelengebruik en psychische problematiek.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam persoon 2] , reclasseringswerkster werkzaam bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, dit advies tot oplegging van de ISD-maatregel bevestigd.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemde rapport en neemt het advies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 17 december 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 1 oktober 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Met de ISD-maatregel wordt enerzijds de maatschappij beschermd tegen de overlast die verdachte veroorzaakt door het plegen van strafbare feiten. Anderzijds wordt binnen de maatregel geprobeerd een bijdrage te leveren aan een oplossing van de problematiek van verdachte, waardoor hij, na afloop van de maatregel, hopelijk delictvrij kan blijven. Verdachte heeft zich in een kort tijdbestek schuldig gemaakt aan een grote hoeveelheid winkeldiefstallen. Door aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen wordt de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt. In zoverre is oplegging van de maatregel dan ook gerechtvaardigd. In het reclasseringsrapport van 23 december 2019 is opgenomen dat verdachte geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen, terwijl er sprake is van verslavingsproblematiek en er aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek. De rechtbank overweegt dat gedurende de ISD-maatregel door onder meer observatie en nader onderzoek een beter beeld kan worden verkregen van de onderliggende verslavings- en psychiatrische problematiek en mogelijke behandelingen. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op het voorgaande, geen ander kader mogelijk dan dat van de ISD-maatregel.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel niet in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.
Bijlage – de bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat nu ten aanzien van het bewezen geachte feit sprake is van een bekennende verdachte en dat de raadvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, op grond van artikel 359, derde lid, Sv met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan.
Ten aanzien van het ten laste gelegde
1.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring van 2 oktober 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2.
Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming Albert Heijn B.V. gevestigd op [adres AH] in Amsterdam van 1 oktober 2019, doorgenummerde pag. 3-5.