ECLI:NL:RBAMS:2020:530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
13/684042-19 (A) + 13/248165-17 (B) + 13/741136-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak en ISD-maatregel voorwaardelijk opgelegd

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van diefstal met braak en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het stelen van een kassalade van een bedrijf in Amsterdam op 27 februari 2019. In zaak B werd hem verweten dat hij zich niet aan een gebiedsverbod had gehouden. Tijdens de zitting op 3 januari 2020 heeft de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, de verdachte beschuldigd en bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, betwistte de beschuldigingen en vroeg om vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van zaak B, omdat het gebiedsverbod niet rechtsgeldig was ondertekend door de burgemeester. Echter, in zaak A oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was voor de diefstal met braak. De rechtbank legde een voorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar, en stelde bijzondere voorwaarden vast, waaronder verblijf in een instelling voor begeleid wonen en het vinden van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder al meerdere keren was veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684042-19 (A) + 13/248165-17 (B) + 13/741136-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Karsten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Aten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal met braak van een kassalade van [naam bedrijf] in Amsterdam op 27 februari 2019.
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel – om zich drie maanden niet in het overlastgebied DOG 2.0 te bevinden - in Amsterdam op 7 december 2017.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het in zaak A en het in zaak B ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs is. Er is aangifte gedaan namens [naam bedrijf] , waaruit blijkt dat de deur is geforceerd en de kassalade is weggenomen en in het dossier is een proces-verbaal van bevindingen opgenomen waarin gerelateerd is dat de verbalisanten na het bekijken van de camerabeelden, verdachte hebben herkend.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een gebiedsverbod voor drie maanden is uitgereikt en verdachte ervan op de hoogte moest zijn dat hij niet in dat gebied mocht komen. De handtekening van burgemeester Van der Laan ziet er anders uit dan de handtekening die op het gebiedsverbod is opgenomen. De officier van justitie gaat er vanuit dat het gebiedsverbod namens burgemeester Van der Laan is ondertekend.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het in zaak A en het in zaak B ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde niet is vastgesteld dat het verdachte betreft op de stills van de camerabeelden. Daarnaast is het signalement niet uniek en voldoen veel mensen aan het gegeven signalement. Verdachte was in de buurt van het incident, maar hij ontkent het feit gepleegd te hebben. Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het gebiedsverbod niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat de handtekening van burgemeester Van der Laan op het gebiedsverbod ontbreekt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het in zaak B is ten laste gelegde niet bewezen is. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aan verdachte is tenlastegelegd de overtreding van een door of namens de burgemeester van Amsterdam gegeven bevel, in dit geval een gebiedsverbod. Uit het dossier blijkt dat het gebiedsverbod is uitgevaardigd door burgemeester E.E. van der Laan en is ondertekend. De rechtbank heeft echter aan de hand van openbare stukken geconstateerd dat de handtekening onder het bevel niet overeenkomt met de handtekening van burgemeester Van der Laan. Het gebiedsverbod is dus niet ondertekend door de burgemeester zelf en uit het dossier blijkt verder ook niet dat het bevel namens hem is ondertekend. Het is onduidelijk door wie het bevel is ondertekend en of die persoon daartoe bevoegd was. De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat het gebiedsverbod dus geen door of namens de burgemeester gegeven bevel is. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit feit.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde diefstal met braak heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier zit een aangifte van [naam bedrijf] , waarin opgenomen is dat op 27 februari 2019 de deur van het bedrijf is geforceerd en vervolgens een kassalade is weggenomen. De verbalisanten die ter plaatse kwamen, hebben geconstateerd dat de deurpin die in de grond hoort te zitten, niet in de grond bevestigd was. De politie heeft een nieuwe cilinder in het deurslot gedaan. In het dossier is ook een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] opgenomen, waarin gerelateerd is wat de verbalisanten op de camerabeelden van het politiebureau Lijnbaansgracht hebben waargenomen. Zij hebben waargenomen dat omstreeks 02:50 uur een man met een donkere huidskleur, kort donker haar, een zwarte jas met capuchon en een logo op de linkermouw, een zwarte broek met een logo op de linkerpijp en met zwarte schoenen met een witte zool, met kracht aan de toegangsdeur van het bedrijf trok, dat de deur open ging en dat de man het pand binnentrad. Na een minuut zagen de verbalisanten dat de man het pand verliet en dat hij richting de Overtoom liep. Verbalisant [naam 1] en [naam 3] hebben later die nacht de verdachte zien lopen op de Stadhouderskade richting de Overtoom. Hij voldeed aan het genoemde signalement en is toen aangehouden. Verder is in het dossier een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 4] opgenomen. Verbalisant [naam 4] heeft verdachte in persoon gezien en de camerabeelden van het bedrijf bekeken. Zij heeft verdachte op die beelden herkend en waargenomen dat hij de deur opende, naar binnen liep, de kassalade vasthield en na een minuut het pand verliet. Verbalisant [naam 4] zag op de camerabeelden geen andere personen in de directe omgeving van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 27 februari 2019 in de buurt was van het [locatie] , waar het bedrijf [naam bedrijf] is gevestigd en waar de inbraak heeft plaatsgevonden. Hij ontkent echter zich schuldig te hebben gemaakt aan de diefstal. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank hecht waarde aan de herkenning van verdachte door verbalisant [naam 4] , nu de camerabeelden van goede kwaliteit zijn en de persoon die daarop te zien is niet alleen uiterlijk sterk op verdachte lijkt, maar ook dezelfde kleding draagt als verdachte bij zijn aanhouding. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de diefstal met braak heeft gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder A ten laste gelegde:
op 27 februari 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan het [locatie] (perceelnummer [nummer] ) heeft weggenomen een kassalade, toebehorende aan [naam bedrijf] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door de toegangsdeur van dat bedrijfspand te forceren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) in geheel voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Met betrekking tot het locatieverbod heeft de officier van justitie opgemerkt dat het verbod zou moeten gelden in het DOG 2.0. overlastgebied. Verder heeft de officier van justitie opgemerkt dat de haalbaarheid van elektronisch toezicht op het locatieverbod niet onderzocht is. De officier van justitie vordert een elektronisch toezicht op te leggen, voor zover dat haalbaar is.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke of voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte is sinds 11 juli 2018 niet meer veroordeeld. Een (voorwaardelijke) ISD-maatregel is niet passend bij de situatie van verdachte. Verder heeft de raadsman opgemerkt dat elektronisch toezicht op het locatieverbod gedurende een proeftijd van 2 jaar veel te ingrijpend is en dat verdachte niet wil meewerken aan voorwaarden die hem verplichten om medewerking te verlenen aan begeleid/beschermd wonen.
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, om aan verdachte een taakstraf voor 60 uur op te leggen. Indien de rechtbank een deels voorwaardelijke straf oplegt, heeft de raadsman verzocht om slechts de algemene voorwaarden aan de straf te verbinden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals daarvan bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 27 februari 2019 schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Bij de inbraak is een deur geforceerd en is de kassalade weggenomen. Dit is een ernstig feit dat materiële schade veroorzaakt. Het handelen van verdachte draagt ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft bij het plegen van het strafbaar feit kennelijk alleen gedacht aan de mogelijkheid er zelf financieel beter van te worden en heeft geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een ongedateerd rapport van Reclassering Nederland, vermoedelijk in mei 2019 opgemaakt door A. Taument. Uit het rapport blijkt – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende. Er is sprake van een delictpatroon aangaande vermogensdelicten, drugsdelicten en misdrijven tegen het gezag. De bij verdachte vastgestelde cognitieve beperking vormt een delictgerelateerde factor. Door zijn forse verstandelijke beperking is hij niet in staat om vooraf de gevolgen van zijn handelen te overzien. Hij ontbeert enig probleeminzicht en –besef, is zeer beïnvloedbaar en is beperkt in staat tot introspectie. Verdachte staat zeer afwijzend jegens de hulpverlening en koestert wensen (aangaande arbeid e.d.) die niet haalbaar blijken. Het recidiverisico is hoog, gelet op zijn strafverleden, huidige multiproblematiek en zijn gebrek aan probleeminzicht en -besef in combinatie met zijn zorgmijdende houding. Er zijn haast geen positieve dan wel beschermende factoren aanwezig. Gezien de hoge kans op recidive, noodzaak tot begeleiding op bepaalde leefgebieden alsmede de grotendeels ongemotiveerde houding van verdachte, adviseert de reclassering een ISD-maatregel op te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een aanvullend advies van Reclassering Nederland van 30 december 2019, opgemaakt door A. Taument. Uit het rapport blijkt – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende. Verdachte had op eigen initiatief werk gevonden bij de [naam werkgever] (hierna: [naam werkgever] ) en hield zich aan de afspraken met zijn begeleider [naam begeleider] . Hij weigert tot op heden om in een begeleide woonvorm geplaatst te worden en werkt niet mee aan toeleiding daar naartoe. In november heeft hij zijn baan bij de [naam werkgever] verloren, volgens zijn begeleider vanwege te laat stoppen met werk of afmelden. Volgens de reclassering blijkt uit het registratiesysteem dat verdachte inmiddels verdacht wordt van een poging tot straatroof van een iPhone, gepleegd in juni 2019. Verdachte heeft dit ontkend. Zich baserend op het eerder uitgebrachte rapport en de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit, adviseert de reclassering, indien verdachte schuldig wordt bevonden aan dit nieuw strafbaar feit, om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Mocht verdachte niet schuldig bevonden worden aan het nieuwe strafbare feit en wel voor de onderhavige ten laste gelegde feiten, adviseert de reclassering om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, de verplichting tot het verblijven in een instelling voor begeleid/beschermd wonen, een locatieverbod voor het gebied zoals beschreven in het nu geldende locatieverbod, met elektronisch toezicht, een locatiegebod en de verplichting tot het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij binnen zes maanden een nieuwe baan en een woning wil regelen. Hij wil niet meewerken aan begeleid/beschermd wonen, omdat hij eerst zelf een woning wil proberen te regelen. Als het hem zelf niet lukt, wil hij graag hulp van de reclassering.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 december 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 27 februari 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Hoewel de reclassering eerst een ISD-maatregel adviseert en later een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd. Reden daarvoor is dat de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel nu een reëel perspectief biedt op een gedragsverandering van verdachte en een toekomst zonder justitiële contacten. De rechtbank verwacht dat de dreiging van de voorwaardelijke ISD deze verdachte de externe motivering kan verschaffen die hij nodig lijkt te hebben om zich aan begeleiding en toezicht te conformeren.
De rechtbank acht de door de reclassering geadviseerde voorwaarden met betrekking tot het begeleid/beschermd wonen en het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding passend en noodzakelijk. De door de officier van justitie gevraagde voorwaarde van een gebiedsverbod met elektronisch toezicht voor (een deel van) Amsterdam zal de rechtbank niet opleggen, omdat zij niet wenselijk acht dat aan de overtreding van zo’n verstrekkend verbod de tenuitvoerlegging van de ISD als gevolg zou worden verbonden. Ook een locatiegebod zal niet als voorwaarde worden opgenomen, ook omdat nog onbekend is waar verdachte zal gaan wonen.
Voor het geval dat verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden gelast, acht de rechtbank het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Die tijd is nodig om recidive te voorkomen, de bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en daarnaast om de maatschappij optimaal te beschermen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale duur van twee jaar opleggen en in geval van tenuitvoerlegging daarvan de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 4 maart 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741136-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 juli 2018 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 14 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten. Zij zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte deze gevangenisstraf omzetten in een taakstraf 28 uur.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38m, 38n, 38p en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder zaak A ten laste gelegde:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel niet in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze maatregel
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en zich meldt bij Reclassering Nederland op het [adres reclassering] , zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Verblijven in een instelling voor begeleid/beschermd wonen
Veroordeelde is verplicht mee te werken aan een plaatsing in een begeleid/beschermd wonen afdeling van Ipse de Bruggen of een soortgelijke instelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Veroordeelde is verplicht om zich actief in te zetten voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
De rechtbank geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelastde tenuitvoerlegging van een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uur, die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 11 juli 2018 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen. Deze taakstraf wordt vervangen door 14 dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.
Bijlage I – de tenlastelegging
Aan verdachte
[verdachte]is in
zaak Aten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (bedrijfs)pand/kiosk gelegen aan het [locatie] (perceelnummer [nummer] ) heeft weggenomen een kassalade, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij hij, verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door de (toegangs)deur van die/dat (bedrijfs)pand/kiosk te verbreken en/of te forceren en/of open te duwen en/of open te wrikken, althans door middel van braak op en/verbreking van die/dat (bedrijf)pand/kiosk.
Aan verdachte
[verdachte]is in
zaak Bten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 december 2017 te 18.30 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied DOG 2.0, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
[…]
[…]